Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. lade:
  2. Wiktionary:
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Lade:
  2. laden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lade (Nederlands) in het Duits

lade:

lade [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de lade (schuiflade; la; schuifla)
    die Schublade; die Lade; Schubfach
    • Schublade [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Lade [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schubfach [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lade:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Lade la; lade; schuifla; schuiflade laatje
Schubfach la; lade; schuifla; schuiflade
Schublade la; lade; schuifla; schuiflade laatje; voorraadla

Verwante woorden van "lade":

  • lades

Wiktionary: lade

lade
noun
  1. oben offenes Behältnis, das in einem Möbelstück eingebaut ist

Cross Translation:
FromToVia
lade Schublade drawer — open-topped box in a cabinet used for storing
lade Schublade tiroir — Casier, compartiment, coulissant.

Computer vertaling door derden:


Duits

Uitgebreide vertaling voor lade (Duits) in het Nederlands

Lade:

Lade [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Lade (Schublade; Schubfach)
    de lade; de schuiflade; de la; schuifla
    • lade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • schuiflade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • la [de ~] zelfstandig naamwoord
    • schuifla [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. die Lade (Schublade)
    het laatje
    • laatje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Lade:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
la Lade; Schubfach; Schublade
laatje Lade; Schublade
lade Lade; Schubfach; Schublade
schuifla Lade; Schubfach; Schublade
schuiflade Lade; Schubfach; Schublade

laden:

laden werkwoord (lade, lädst, lädt, ladete, ladetet, geladen)

  1. laden (beladen; einladen; befrachten; aufladen)
    laden; bevrachten; beladen
    • laden werkwoord (laad, laadt, laadde, laadden, geladen)
    • bevrachten werkwoord (bevracht, bevrachtte, bevrachtten, bevracht)
    • beladen werkwoord (belaad, belaadt, belaadde, belaadden, beladen)
  2. laden (einladen; aufladen; verladen; befrachten; beladen)
    laden; inladen
    • laden werkwoord (laad, laadt, laadde, laadden, geladen)
    • inladen werkwoord (laad in, laadt in, laadde in, laadden in, ingeladen)
  3. laden (aufladen)
    geweer laden; laden
  4. laden (herausfordern; aufrufen; auffordern; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)
  5. laden (elektricität aufladen; belasten; einladen; )

Conjugations for laden:

Präsens
  1. lade
  2. lädst
  3. lädt
  4. laden
  5. ladet
  6. laden
Imperfekt
  1. ladete
  2. ladetest
  3. ladete
  4. ladeten
  5. ladetet
  6. ladeten
Perfekt
  1. habe geladen
  2. hast geladen
  3. hat geladen
  4. haben geladen
  5. habt geladen
  6. haben geladen
1. Konjunktiv [1]
  1. lade
  2. ladest
  3. lade
  4. laden
  5. ladet
  6. laden
2. Konjunktiv
  1. ladete
  2. ladetest
  3. ladete
  4. ladeten
  5. ladetet
  6. ladeten
Futur 1
  1. werde laden
  2. wirst laden
  3. wird laden
  4. werden laden
  5. werdet laden
  6. werden laden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde laden
  2. würdest laden
  3. würde laden
  4. würden laden
  5. würdet laden
  6. würden laden
Diverses
  1. lade!
  2. ladet!
  3. laden Sie!
  4. geladen
  5. ladend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor laden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inladen Einladen; Einschiffung; Verladung; Verschiffung
laden Laden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beladen aufladen; befrachten; beladen; einladen; laden
bevrachten aufladen; befrachten; beladen; einladen; laden
geweer laden aufladen; laden
inladen aufladen; befrachten; beladen; einladen; laden; verladen
laden aufladen; befrachten; beladen; einladen; laden; verladen
ontbieden auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
opladen elektriciteit aufladen; befrachten; beladen; belasten; einladen; elektricität aufladen; laden
opnieuw laden aufladen; befrachten; beladen; belasten; einladen; elektricität aufladen; laden erneut laden
oproepen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
sommeren auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beladen beladen; belastet

Synoniemen voor "laden":


Wiktionary: laden


Cross Translation:
FromToVia
laden inladen load — to put a load on
laden laden load — to fill with munition
laden inlezen; laden load — to read into memory
laden laden; belasten met; opdracht geven; opdragen chargergarnir d’une charge.

Computer vertaling door derden: