Nederlands

Uitgebreide vertaling voor neergeslagen (Nederlands) in het Duits

neerslaan:

neerslaan werkwoord (sla neer, slaat neer, sloeg neer, sloegen neer, neergeslagen)

  1. neerslaan (onderuithalen; omslaan; vloeren)
    niederschlagen; zu Boden schlagen; umschlagen; umkippen; auseinandernehmen
    • niederschlagen werkwoord (schlage nieder, schägst nieder, schlägt nieder, schlug nieder, schlugt nieder, niedergeschlagen)
    • zu Boden schlagen werkwoord
    • umschlagen werkwoord (schlage um, schlägst um, sclägt um, schlug um, schugt um, umgeschlagen)
    • umkippen werkwoord (kippe um, kippst um, kippt um, kippte um, kipptet um, umgekippt)
    • auseinandernehmen werkwoord

Conjugations for neerslaan:

o.t.t.
  1. sla neer
  2. slaat neer
  3. slaat neer
  4. slaan neer
  5. slaan neer
  6. slaan neer
o.v.t.
  1. sloeg neer
  2. sloeg neer
  3. sloeg neer
  4. sloegen neer
  5. sloegen neer
  6. sloegen neer
v.t.t.
  1. heb neergeslagen
  2. hebt neergeslagen
  3. heeft neergeslagen
  4. hebben neergeslagen
  5. hebben neergeslagen
  6. hebben neergeslagen
v.v.t.
  1. had neergeslagen
  2. had neergeslagen
  3. had neergeslagen
  4. hadden neergeslagen
  5. hadden neergeslagen
  6. hadden neergeslagen
o.t.t.t.
  1. zal neerslaan
  2. zult neerslaan
  3. zal neerslaan
  4. zullen neerslaan
  5. zullen neerslaan
  6. zullen neerslaan
o.v.t.t.
  1. zou neerslaan
  2. zou neerslaan
  3. zou neerslaan
  4. zouden neerslaan
  5. zouden neerslaan
  6. zouden neerslaan
en verder
  1. ben neergeslagen
  2. bent neergeslagen
  3. is neergeslagen
  4. zijn neergeslagen
  5. zijn neergeslagen
  6. zijn neergeslagen
diversen
  1. sla neer!
  2. slaat neer!
  3. neergeslagen
  4. neerslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor neerslaan:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auseinandernehmen neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren anatomiseren; kraken; losbreken; ontleden; openbreken; uit elkaar nemen
niederschlagen neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren
umkippen neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren buitelen; duikelen; flikkeren; kantelen; kelderen; kiepen; kieperen; om het lijf slaan; omgooien; omkantelen; omkiepen; omkieperen; omslaan; omvergooien; omverslaan; omverwerpen; omwerpen; over een kant vallen; tuimelen; vallen
umschlagen neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren bomen kappen; hakken; houwen; iemand neerslaan; kappen; kapseizen; om het lijf slaan; ombladeren; omhakken; omkeren; omklappen; omslaan; omverslaan; plotseling veranderen; vellen; vloeren
zu Boden schlagen neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren iemand neerslaan; omslaan; vloeren

Wiktionary: neerslaan


Cross Translation:
FromToVia
neerslaan nachlassen; zurückgehen abate — to bring down a person physically or mentally
neerslaan kondensieren condense — to transform something into a liquid
neerslaan kondensieren condense — to be transformed into a liquid
neerslaan ersticken; erdrosseln; erwürgen suffoquerétouffer, faire perdre la respiration ou rendre la respiration difficile; il se dit ordinairement du manque de respiration qui arriver par quelque cause intérieure ou par l’effet de quelque vapeur nuisible.
neerslaan erdrosseln; ersticken; erwürgen étouffer — Faire mourir en arrêter la respiration.


Wiktionary: neergeslagen


Cross Translation:
FromToVia
neergeslagen mutlos; entmutigt; deprimiert; niedergeschlagen; traurig despondent — in low spirits from loss of hope or courage