Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opdringen (Nederlands) in het Duits

opdringen:

opdringen werkwoord (dring op, dringt op, drong op, drongen op, opgedrongen)

  1. opdringen
    andringen; dringen; durchsetzen
    • andringen werkwoord (dringe an, dringst an, dringt an, drang an, drangt an, angedrungen)
    • dringen werkwoord (dringe, dringst, dringt, drang, drangt, gedrungen)
    • durchsetzen werkwoord (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)

Conjugations for opdringen:

o.t.t.
  1. dring op
  2. dringt op
  3. dringt op
  4. dringen op
  5. dringen op
  6. dringen op
o.v.t.
  1. drong op
  2. drong op
  3. drong op
  4. drongen op
  5. drongen op
  6. drongen op
v.t.t.
  1. heb opgedrongen
  2. hebt opgedrongen
  3. heeft opgedrongen
  4. hebben opgedrongen
  5. hebben opgedrongen
  6. hebben opgedrongen
v.v.t.
  1. had opgedrongen
  2. had opgedrongen
  3. had opgedrongen
  4. hadden opgedrongen
  5. hadden opgedrongen
  6. hadden opgedrongen
o.t.t.t.
  1. zal opdringen
  2. zult opdringen
  3. zal opdringen
  4. zullen opdringen
  5. zullen opdringen
  6. zullen opdringen
o.v.t.t.
  1. zou opdringen
  2. zou opdringen
  3. zou opdringen
  4. zouden opdringen
  5. zouden opdringen
  6. zouden opdringen
en verder
  1. ben opgedrongen
  2. bent opgedrongen
  3. is opgedrongen
  4. zijn opgedrongen
  5. zijn opgedrongen
  6. zijn opgedrongen
diversen
  1. dring op!
  2. dringt op!
  3. opgedrongen
  4. opdringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opdringen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opdringen (forceren)
    Aufdrängen

Vertaal Matrix voor opdringen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aufdrängen forceren; opdringen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
andringen opdringen aandringen; aanhouden; op iets aandringen
dringen opdringen dringen; duwen
durchsetzen opdringen aandringen; aanhouden; bedingen; bewerkstelligen; doordouwen; doordrijven; doorduwen; doorzetten; fixen; klaarspelen; lappen; op iets aandringen; slagen voor; voor elkaar krijgen

Wiktionary: opdringen


Cross Translation:
FromToVia
opdringen aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen contraindreobliger quelqu’un par force, par violence ou par quelque grave considération, à faire quelque chose contre son gré.
opdringen aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen; antun; anziehen; auflegen; anlegen; zwingen; anmuten; andrehen imposer — Traductions à trier suivant le sens