Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. verhandelen:
  2. Wiktionary:
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. verhandeln:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verhandelen (Nederlands) in het Duits

verhandelen:

verhandelen werkwoord (verhandel, verhandelt, verhandelde, verhandelden, verhandeld)

  1. verhandelen (verkopen)
    verkaufen; verhandeln; veräußern; vertreiben; handeln; feilbieten; auktionieren
    • verkaufen werkwoord (verkaufe, verkaufst, verkauft, verkaufte, verkauftet, verkauft)
    • verhandeln werkwoord (verhandele, verhandelst, verhandelt, verhandelte, verhandeltet, verhandelt)
    • veräußern werkwoord (veräußere, veräußerest, veräußeret, veräußerete, veräußeretet, veräußert)
    • vertreiben werkwoord (vertreibe, vertreibst, vertreibt, vertrieb, vertriebt, vertrieben)
    • handeln werkwoord (handle, handelst, handelt, handelte, handeltet, gehandelt)
    • feilbieten werkwoord (feilbiete, feilbietest, feilbietet, feilbot, feilbotet, feilgeboten)
    • auktionieren werkwoord (auktioniere, auktionierst, auktioniert, auktionierte, auktioniertet, auktioniert)

Conjugations for verhandelen:

o.t.t.
  1. verhandel
  2. verhandelt
  3. verhandelt
  4. verhandelen
  5. verhandelen
  6. verhandelen
o.v.t.
  1. verhandelde
  2. verhandelde
  3. verhandelde
  4. verhandelden
  5. verhandelden
  6. verhandelden
v.t.t.
  1. heb verhandeld
  2. hebt verhandeld
  3. heeft verhandeld
  4. hebben verhandeld
  5. hebben verhandeld
  6. hebben verhandeld
v.v.t.
  1. had verhandeld
  2. had verhandeld
  3. had verhandeld
  4. hadden verhandeld
  5. hadden verhandeld
  6. hadden verhandeld
o.t.t.t.
  1. zal verhandelen
  2. zult verhandelen
  3. zal verhandelen
  4. zullen verhandelen
  5. zullen verhandelen
  6. zullen verhandelen
o.v.t.t.
  1. zou verhandelen
  2. zou verhandelen
  3. zou verhandelen
  4. zouden verhandelen
  5. zouden verhandelen
  6. zouden verhandelen
diversen
  1. verhandel!
  2. verhandelt!
  3. verhandeld
  4. verhandelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verhandelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auktionieren verhandelen; verkopen bij opbod verkopen; veilen
feilbieten verhandelen; verkopen aanbieden; huis-aan-huis-verkopen; laten zien; leuren; offreren; presenteren; tonen; venten; voorleggen
handeln verhandelen; verkopen afdingen; afpingelen; ageren; dingen; doen; een prestatie leveren; functioneren; handel drijven; handelen; huis-aan-huis-verkopen; leuren; marchanderen; onderhandelen; pingelen; presteren; sjacheren; uitrichten; uitvoeren; venten; verrichten
verhandeln verhandelen; verkopen beraadslagen over
verkaufen verhandelen; verkopen huis-aan-huis-verkopen; leuren; van de hand doen; venten
vertreiben verhandelen; verkopen afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; wegdrijven; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegwerken
veräußern verhandelen; verkopen

Wiktionary: verhandelen


Cross Translation:
FromToVia
verhandelen verkaufen; veräußern vendrealiéner une chose, transporter, céder à quelqu’un la propriété d’une chose pour un certain prix, contre une somme d'argent.

Verwante vertalingen van verhandelen



Duits

Uitgebreide vertaling voor verhandelen (Duits) in het Nederlands

verhandeln:

verhandeln werkwoord (verhandele, verhandelst, verhandelt, verhandelte, verhandeltet, verhandelt)

  1. verhandeln (verkaufen; veräußern; vertreiben; )
    verkopen; verhandelen
    • verkopen werkwoord (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)
    • verhandelen werkwoord (verhandel, verhandelt, verhandelde, verhandelden, verhandeld)
  2. verhandeln (beratschlagen)
    beraadslagen over
    • beraadslagen over werkwoord (beraadslaag over, beraadslaagt over, beraadslaagde over, beraadslaagden over, over beraadslaagd)

Conjugations for verhandeln:

Präsens
  1. verhandele
  2. verhandelst
  3. verhandelt
  4. verhandelen
  5. verhandelt
  6. verhandelen
Imperfekt
  1. verhandelte
  2. verhandeltest
  3. verhandelte
  4. verhandelten
  5. verhandeltet
  6. verhandelten
Perfekt
  1. habe verhandelt
  2. hast verhandelt
  3. hat verhandelt
  4. haben verhandelt
  5. habt verhandelt
  6. haben verhandelt
1. Konjunktiv [1]
  1. verhandele
  2. verhandelest
  3. verhandele
  4. verhandelen
  5. verhandelet
  6. verhandelen
2. Konjunktiv
  1. verhandelte
  2. verhandeltest
  3. verhandelte
  4. verhandelten
  5. verhandeltet
  6. verhandelten
Futur 1
  1. werde verhandeln
  2. wirst verhandeln
  3. wird verhandeln
  4. werden verhandeln
  5. werdet verhandeln
  6. werden verhandeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verhandeln
  2. würdest verhandeln
  3. würde verhandeln
  4. würden verhandeln
  5. würdet verhandeln
  6. würden verhandeln
Diverses
  1. verhandel!
  2. verhandelt!
  3. verhandelen Sie!
  4. verhandelt
  5. verhandelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verhandeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verkopen Verkäufe
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beraadslagen over beratschlagen; verhandeln
verhandelen auktionieren; feilbieten; handeln; verhandeln; verkaufen; vertreiben; veräußern
verkopen auktionieren; feilbieten; handeln; verhandeln; verkaufen; vertreiben; veräußern vergeuden; verhunzen; verprassen; verschwenden; vertun; wegschmeißen

Wiktionary: verhandeln

verhandeln
verb
  1. mit jemandem über etwas sprechen, mit dem Ziel, zu Vereinbarungen zu kommen

Cross Translation:
FromToVia
verhandeln onderhandelen negotiate — confer to reach an agreement (intransitive)
verhandeln bespreken; discuteren; van gedachten wisselen; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.