Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voorkomend (Nederlands) in het Duits

voorkomend:

voorkomend bijvoeglijk naamwoord

  1. voorkomend (gedienstig; dienstwillig)
    zuvorkommen; gefällig; entgegenkommen; dienstbar; höflich
  2. voorkomend (hoffelijk; attent; galant; ridderlijk)
    höflich
  3. voorkomend (welopgevoed; beleefd; beschaafd; wellevend; gemanierd)
    wohlerzogen
  4. voorkomend (goedaardig; vriendelijk; aardig; )
    freundlich; nett; hilfsbereit; behilflich; herzlich; entgegenkommend; attent; süß; erfreulich; liebenswürdig; gefällig; sympathisch; sanftmütig; angenehm; gutartig; kameradschaftlich; umgänglich; bereitwillig; leutselig; gutherzig; gönnerhaft; dienstbereit; spaßhaft; freundschaftlich; dienstfertig; herzgewinnend

Vertaal Matrix voor voorkomend:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entgegenkommen concessies doen; dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; naderen; permitteren; tegemoetkomen; toelaten; toenaderen; toestaan; toestemmen; vergunnen; welwillendheid tonen
zuvorkommen afvangen; een bezwaar ondervangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen; voorkomen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angenehm aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aangenaam; aardig; attractief; behaaglijk; bevallig; bijzonder aangenaam; charmant; comfortabel; favoriet; fijn; fraai; geestig; geinig; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; geschikt; goed ogend; grappig; het meest gewild; heugelijk; heuglijk; jofel; knap; knus; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; lekker; leuk; lief; lollig; mooi; plezant; plezierig; prettig; slank en smal; sympathiek; tof; verblijdend; welgevallig
attent aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig behulpzaam; bereidwillig; gedienstig; inschikkelijk
behilflich aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig behulpzaam; bereidwillig; gedienstig; inschikkelijk
bereitwillig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig behulpzaam; bereidvaardig; bereidwillig; gedienstig; goedschiks; goedwillig; inschikkelijk; tegemoetkomend; toeschietelijk; welwillend
dienstbar dienstwillig; gedienstig; voorkomend
dienstbereit aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig behulpzaam; bereidwillig; dienstbaar; dienstwillig; gedienstig; gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend; willig
dienstfertig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig dienstbaar; dienstvaardig; dienstwillig; gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend; willig
entgegenkommen dienstwillig; gedienstig; voorkomend ontmoet; tegemoetgekomen
entgegenkommend aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig amicaal; bedaard; behulpzaam; bereidwillig; buigzaam; coöperatief; flexibel; gedienstig; gedwee; gelijkmoedig; gewillig; hartelijk; inschikkelijk; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; kneedbaar; medewerkend; meegaand; minnelijk; onbewogen; op een aardige manier; rustig; sereen; soepel; tegemoetkomend; toegeeflijk; toegevend; toeschietelijk; vormbaar; vriendelijk; vriendschappelijk; welwillend
erfreulich aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aangenaam; aardig; behaaglijk; fijn; geschikt; hartverblijdend; hartverkwikkend; hartverwarmend; heugelijk; heuglijk; leuk; lief; plezant; plezierig; prettig; slank en smal; sympathiek; tof; verblijdend
freundlich aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aardig; aimabel; amicaal; bedaard; bekoorlijk; bevallig; charmant; coöperatief; gelijkmoedig; geschikt; hartelijk; jofel; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; leuk; lief; medewerkend; minnelijk; onbewogen; op een aardige manier; prettig; rustig; sereen; sympathiek; tof; vriendelijk; vriendschappelijk; welwillend
freundschaftlich aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aardig; amicaal; bedaard; bevallig; charmant; gelijkmoedig; geschikt; hartelijk; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; leuk; lief; minnelijk; onbewogen; prettig; rustig; sereen; sympathiek; tof; vriendelijk; vriendschappelijk
gefällig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; dienstwillig; gedienstig; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; behulpzaam; bekoorlijk; bereidwillig; bevallig; charmant; dienstbaar; dienstwillig; gedienstig; gedwee; gehoorzaam; geschikt; gewillig; heugelijk; heuglijk; inschikkelijk; knap; meegaand; mooi; soepel; tegemoetkomend; toegeeflijk; toegevend; toeschietelijk; tof; verblijdend; welwillend; willig
gutartig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aardig; bevallig; charmant; geschikt; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; mild; onschuldig; prettig; schuldeloos; schuldloos; tof; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
gutherzig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig barmhartig; bereidvaardig; bereidwillig; clement; genaderijk; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; mak; mild; vergevend; welwillend; zacht; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
gönnerhaft aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig charmant; fier; flink; genegenheid opwekkend; geringschattend; glorieus; groots; hooghartig; innemend; kleinerend; laatdunkend; minachtend; minzaam; neerbuigend; prat; trots; uit de hoogte
herzgewinnend aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aardig; beheksend; betoverend; bevallig; charmant; prettig
herzlich aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aardig; amicaal; barmhartig; bedaard; bevallig; charmant; cru; diep; gelijkmoedig; genaderijk; genereus; goedgeefs; gul; hartelijk; innig; intens; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; leuk; lief; mild; minnelijk; onbewogen; onomwonden; onverbloemd; onverholen; op een aardige manier; openlijk; prettig; rechttoe rechtaan; royaal; ruimhartig; rustig; scheutig; sereen; sympathiek; van harte; vergevend; vriendelijk; vriendschappelijk; vrijgevig; welgemeend
hilfsbereit aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig behulpzaam; bereidwillig; gedienstig; inschikkelijk
höflich attent; dienstwillig; galant; gedienstig; hoffelijk; ridderlijk; voorkomend beschaafd; coöperatief; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; hoofs; manierlijk; medewerkend; netjes; ontwikkeld; op een aardige manier; vriendelijk; welgemanierd; wellevend; welopgevoed; welvoeglijk; welwillend; zedig
kameradschaftlich aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig broederlijk; geschikt; tof
leutselig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig charmant; genegenheid opwekkend; innemend; minzaam
liebenswürdig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aardig; amicaal; bedaard; beminnelijk; bevallig; charmant; coöperatief; gelijkmoedig; geschikt; hartelijk; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; leuk; lief; medewerkend; minnelijk; onbewogen; op een aardige manier; prettig; rustig; sereen; sympathiek; tof; vriendelijk; vriendschappelijk; welwillend
nett aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aangenaam; aardig; allerliefst; behaaglijk; beminnelijk; bevallig; charmant; clever; dottig; enig; fijn; geschikt; kien; knap; leuk; lief; mooi; pienter; plezant; plezierig; prettig; schattig; schoon; schrander; slim; snoezig; snugger; sympathiek; tof; uitgeslapen; vertederend; welgemaakt
sanftmütig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig breekbaar; broos; clement; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; iel; kwetsbaar; mak; mild; teder; teer; tenger; welwillend; zacht; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zwak
spaßhaft aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig bengelachtig; geestig; geinig; grappig; guitig; koddig; komiek; komisch; kwajongensachtig; lachwekkend; leuk; lollig; olijk; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig; uiig
sympathisch aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aardig; amicaal; bedaard; bevallig; charmant; coöperatief; gelijkmoedig; geschikt; hartelijk; jofel; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; leuk; lief; medewerkend; minnelijk; onbewogen; op een aardige manier; prettig; rustig; sereen; sympathiek; tof; vriendelijk; vriendschappelijk; welwillend
süß aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig aardig; allerliefst; attractief; beeldig; bevallig; dottig; enig; fraai; gesuikerd; goed ogend; knap; leuk; lief; liefelijk; mooi; schattig; snoezig; sympathiek; vertederend; welgevallig; zoet; zoetig; zoetsappig; zoetsmakend
umgänglich aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig familiair; geschikt; gezellig; makkelijk in de omgang; onderhoudend; sociabel; tof
wohlerzogen beleefd; beschaafd; gemanierd; voorkomend; wellevend; welopgevoed beschaafd; deugdzaam; eerzaam; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; netjes; ontwikkeld; welgemanierd; welopgevoed; zedig
zuvorkommen dienstwillig; gedienstig; voorkomend

Verwante woorden van "voorkomend":


Wiktionary: voorkomend


Cross Translation:
FromToVia
voorkomend zuvorkommend considerate — thoughtful
voorkomend nachdenklich; bedächtig thoughtful — demonstrating thought or careful consideration
voorkomend freundlich; nett; liebenswürtig; entgegenkommend; umgänglich; leutselig affable — Personne aimable et bienveillante à qui on peut parler (qui écouter et comprendre).
voorkomend liebenswürdig; freundlich; nett; entgegenkommend; umgänglich; leutselig aimable — Qui mériter d’aimer.
voorkomend freundlich; nett; liebenswürtig; entgegenkommend; umgänglich; leutselig amèneagréable, attrayant.

voorkomen:

voorkomen werkwoord (voorkom, voorkomt, voorkwam, voorkwamen, voorkomen)

  1. voorkomen (zich voordoen; gebeuren; plaats hebben)
    passieren
    • passieren werkwoord (passiere, passierst, passiert, passierte, passiertet, passiert)
  2. voorkomen (een bezwaar ondervangen; ondervangen)
    vermeiden; vorkommen; verhüten; zuvorkommen; überholen
    • vermeiden werkwoord (vermeide, vermieden)
    • vorkommen werkwoord (komme vor, kommst vor, kommt vor, kam vor, kamet vor, vorgekommen)
    • verhüten werkwoord (verhüte, verhütest, verhütet, verhütete, verhütetet, verhütet)
    • zuvorkommen werkwoord (komme zuvor, kommst zuvor, kommt zuvor, kam zuvor, kamt zuvor, zuvorgekommen)
    • überholen werkwoord (überhole, überholst, überholt, überholte, überholtet, überholt)

Conjugations for voorkomen:

o.t.t.
  1. voorkom
  2. voorkomt
  3. voorkomt
  4. voorkomen
  5. voorkomen
  6. voorkomen
o.v.t.
  1. voorkwam
  2. voorkwam
  3. voorkwam
  4. voorkwamen
  5. voorkwamen
  6. voorkwamen
v.t.t.
  1. heb voorkomen
  2. hebt voorkomen
  3. heeft voorkomen
  4. hebben voorkomen
  5. hebben voorkomen
  6. hebben voorkomen
v.v.t.
  1. had voorkomen
  2. had voorkomen
  3. had voorkomen
  4. hadden voorkomen
  5. hadden voorkomen
  6. hadden voorkomen
o.t.t.t.
  1. zal voorkomen
  2. zult voorkomen
  3. zal voorkomen
  4. zullen voorkomen
  5. zullen voorkomen
  6. zullen voorkomen
o.v.t.t.
  1. zou voorkomen
  2. zou voorkomen
  3. zou voorkomen
  4. zouden voorkomen
  5. zouden voorkomen
  6. zouden voorkomen
diversen
  1. voorkom!
  2. voorkomt!
  3. voorkomen
  4. voorkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voorkomen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het voorkomen (uiterlijk; verschijning; gedaante; )
    die Gestalt; die Erscheinung; Aussehen; die Erscheinungsform
  2. het voorkomen (iemand zijn uiterlijk; verschijning; uiterlijk; )
    die Ansicht; Aussehen; Äußere; die Gestalt; die Erscheinung; die Erscheinungsform; die Statur
  3. het voorkomen (dekmantel; façade; schijn; masker)
    der Deckmantel

voorkomen

  1. voorkomen (beletten; verhinderen; belemmeren; voorkómen)
    behindern; aufhalten; hindern; blockieren; hemmen; stören; entgegenarbeiten
    • behindern werkwoord (behindere, behinderst, behindert, behinderte, behindertet, behindert)
    • aufhalten werkwoord (halte auf, hälst auf, hält auf, hielt auf, hieltet auf, aufgehalten)
    • hindern werkwoord (hindre, hinderst, hindert, hinderte, hindertet, gehindert)
    • blockieren werkwoord (blockiere, blockierst, blockiert, blockierte, blockiertet, blockiert)
    • hemmen werkwoord (hemme, hemmst, hemmt, hemmte, hemmtet, gehemmt)
    • stören werkwoord (störe, störst, stört, störte, störtet, gestört)
    • entgegenarbeiten werkwoord

Vertaal Matrix voor voorkomen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ansicht aangezicht; buitenkant; gedaante; iemand zijn uiterlijk; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm Weergeven; aanblik; aanschouwing; aanzien; allure; ansicht; ansichtkaart; apperceptie; begrip; benul; conceptie; denkbeeld; doorzicht; dunk; gezicht; gezichtspunt; gezindheid; idee; interpretatie; inzicht; kijk; lezing; manier van kijken; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; notie; observatie; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; panorama; perceptie; prentbriefkaart; prospect; standpunt; uitzicht; vaststaande mening; vergezicht; visie; vue; waarneming; weergave; zicht; zienswijze
Aussehen aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; allure; exterieur; figuur; gedaante; postuur; uiterlijk
Deckmantel dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen dekmantel
Erscheinung aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; allure; fenomeen; figuur; gedaante; gestalte; lichaamslijn; lichaamspostuur; postuur; silhouet; verschijnen; verschijning; verschijningsvorm; verschijnsel; vorm
Erscheinungsform aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; allure; figuur; lichaamslijn; silhouet; verschijning; verschijningsvorm
Gestalt aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm butler; conditie; figuur; gedaante; gestalte; herenknecht; iemand; individu; kamerbediende; kamerdienaar; lichaamspostuur; mens; mensenkind; persoon; postuur; sterveling; type; uiterlijk; verschijning; vorm; wezen
Statur aangezicht; buitenkant; gedaante; iemand zijn uiterlijk; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; allure; figuur; gedaante; gestalte; lichaamslijn; lichaamspostuur; postuur; silhouet; verschijning; vorm
Äußere aangezicht; buitenkant; gedaante; iemand zijn uiterlijk; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; buitenste; exterieur; figuur; gedaante; postuur; uiterlijk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufhalten belemmeren; beletten; verhinderen; voorkomen; voorkómen afhouden; beletten; ervanaf houden; hinderen; iemand in het ongewisse laten; onmogelijk maken; ophouden; storen; temporiseren; verhinderen; vertragen; weerhouden
behindern belemmeren; beletten; verhinderen; voorkomen; voorkómen benadelen; duperen; dwarsbomen; dwarsliggen; hinderen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; onmogelijk maken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; storen; tegenwerken; verhinderen
blockieren belemmeren; beletten; verhinderen; voorkomen; voorkómen barricaderen; bijsluiten; bijvoegen; blokkeren; insluiten; toevoegen; versperren
entgegenarbeiten belemmeren; beletten; verhinderen; voorkomen; voorkómen chicaneren; dwarsbomen; dwarsliggen; kleinzielig gedragen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven
hemmen belemmeren; beletten; verhinderen; voorkomen; voorkómen doen mislukken; een stokje steken voor; hinderen; onmogelijk maken; ophouden; storen; temporiseren; verhinderen; verijdelen; vertragen
hindern belemmeren; beletten; verhinderen; voorkomen; voorkómen afbreken; afhouden; beletten; chicaneren; doen mislukken; doen ophouden; een stokje steken voor; ervanaf houden; hinderen; kleinzielig gedragen; onderbreken; onmogelijk maken; storen; verhinderen; verijdelen; verstoren; vertoornen; weerhouden
passieren gebeuren; plaats hebben; voorkomen; zich voordoen gebeuren; geschieden; overkomen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; voordoen; voorvallen
stören belemmeren; beletten; verhinderen; voorkomen; voorkómen afbreken; belemmeren; beletten; doen ophouden; ergeren; hinderen; irriteren; obstructie plegen; onderbreken; onmogelijk maken; op de zenuwen werken; storen; verhinderen; verstoren; vertoornen; vervelen
verhüten een bezwaar ondervangen; ondervangen; voorkomen
vermeiden een bezwaar ondervangen; ondervangen; voorkomen mijden; ontduiken; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden
vorkommen een bezwaar ondervangen; ondervangen; voorkomen bewaarheid worden; blijken; uitkomen
zuvorkommen een bezwaar ondervangen; ondervangen; voorkomen afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen
überholen een bezwaar ondervangen; ondervangen; voorkomen inhalen; inlopen; passeren; reviseren; voorbijgaan; voorbijrijden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zuvorkommen dienstwillig; gedienstig; voorkomend

Verwante woorden van "voorkomen":

  • voorkomens

Verwante definities voor "voorkomen":

  1. ervoor zorgen dat het niet gebeurt1
    • ze probeerde het ongeluk te voorkomen1
  2. gebeuren of er zijn1
    • het komt niet vaak voor dat hij op tijd is1
  3. lijken of schijnen1
    • dat gezicht komt mij bekend voor1
  4. voor de rechtbank verschijnen1
    • hij moet binnenkort vóórkomen1

Wiktionary: voorkomen

voorkomen
verb
  1. met regelmaat ergens te vinden zijn
  2. voor het gerecht verschijnen
  3. soms gebeuren
  4. dunken, toeschijnen
  5. ervoor zorgen dat iets niet gebeurt

Cross Translation:
FromToVia
voorkomen Existenz; Sein existence — the state of being, existing, or occurring
voorkomen Auftreten; Art und Weise guise — way of speaking or acting
voorkomen passieren; vorkommen occur — present itself
voorkomen vorkommen occur — to be present or found
voorkomen Luft; Anschein; Ansehen; Augenschein; Aussehen; Schein; Äußere; Gesicht; Miene; Anblick; Aspekt; Erscheinung airmélange gazeux constituer l’atmosphère.
voorkomen Eile; Geschwindigkeit; Hast; Anblick; Aussehen; Aspekt; Erscheinung allurefaçon d’aller, de marcher.
voorkomen Erfolg haben; gelingen; bestehen; geschehen; passieren; sich ereignen; stattfinden; vorkommen; hingeraten; ankommen; eintreffen; gelangen; zukommen; herzukommen arriverparvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.
voorkomen in Schlaf versetzen; schlafen machen assoupirendormir à demi.
voorkomen scheinen; aussehen; erscheinen; zum Vorschein kommen; sich zeigen; auftauchen; zutage treten; an den Tag kommen; ans Licht kommen; als … dastehen paraîtreexposer à la vue, se faire ou se laisser voir, se manifester.
voorkomen scheinen sembler — avoir l’air, l’apparence

Verwante vertalingen van voorkomend