Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Duits ->Zoek: zaterdag

Nederlandse en Duitse zoekresultaten voor: zaterdag

Overzicht

Nederlands naar Duits: Meer gegevens...

zaterdag:
- Samstag; Sonnabend
Wiktionary:
- zaterdag → Samstag, Sonnabend
- zaterdag → Sabbat, Sonnabend, Samstag

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zaterdag (Nederlands) in het Duits

zaterdag:

zaterdag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

de zaterdag
der Samstag; der Sonnabend
- Samstag [der ~] zelfstandig naamwoord
- Sonnabend [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor zaterdag:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Samstag	zaterdag
Sonnabend	zaterdag

Verwante woorden van "zaterdag":

zaterdagen, zaterdags

Verwante definities voor "zaterdag":

de zesde dag van de week¹
- op zaterdag doen we meestal boodschappen¹

Wiktionary: zaterdag

zaterdag

noun

een dag van de week die na vrijdag en voor zondag komt
- zaterdag → Samstag; Sonnabend

zaterdag

noun

norddeutsch und ostmitteldeutsch, in der DDR amtssprachlich benutzt: Wochentag zwischen Freitag und Sonntag
- Sonnabend → zaterdag
westdeutsch, süddeutsch, österr.|, schweiz.|: sechster Tag der Woche
- Samstag → zaterdag

Cross Translation:

From	To	Via
• zaterdag	→ Sabbat; Sonnabend; Samstag	↔ Saturday — day of the week
• zaterdag	→ Samstag	↔ samedi — sixième jour de la semaine, qui suit le vendredi et précède le dimanche.

¹Muiswerk Woordenboek