Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gespen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gespten (Nederlands) in het Duits

gespen:

gespen werkwoord (gesp, gespt, gespte, gespten, gegespt)

  1. gespen
    schnallen; festschnallen
    • schnallen werkwoord (schnalle, schnallst, schnallt, schnallte, schnalltet, geschnallt)
    • festschnallen werkwoord (schnalle fest, schnallst fest, schnallt fest, schnallte fest, schnalltet fest, festgeschnallt)

Conjugations for gespen:

o.t.t.
  1. gesp
  2. gespt
  3. gespt
  4. gespen
  5. gespen
  6. gespen
o.v.t.
  1. gespte
  2. gespte
  3. gespte
  4. gespten
  5. gespten
  6. gespten
v.t.t.
  1. heb gegespt
  2. hebt gegespt
  3. heeft gegespt
  4. hebben gegespt
  5. hebben gegespt
  6. hebben gegespt
v.v.t.
  1. had gegespt
  2. had gegespt
  3. had gegespt
  4. hadden gegespt
  5. hadden gegespt
  6. hadden gegespt
o.t.t.t.
  1. zal gespen
  2. zult gespen
  3. zal gespen
  4. zullen gespen
  5. zullen gespen
  6. zullen gespen
o.v.t.t.
  1. zou gespen
  2. zou gespen
  3. zou gespen
  4. zouden gespen
  5. zouden gespen
  6. zouden gespen
en verder
  1. is gegespt
  2. zijn gegespt
diversen
  1. gesp!
  2. gespt!
  3. gegespt
  4. gespend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gespen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
festschnallen aangespen; vastgespen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
festschnallen gespen aangespen; in de val laten lopen; strikken; vastbinden; vastgespen; vastsjorren; vastsnoeren
schnallen gespen doorzien hebben; inzien

Verwante woorden van "gespen":