Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gewipt (Nederlands) in het Duits

wippen:

wippen werkwoord (wip, wipt, wipte, wipten, gewipt)

  1. wippen (ten val brengen)

Conjugations for wippen:

o.t.t.
  1. wip
  2. wipt
  3. wipt
  4. wippen
  5. wippen
  6. wippen
o.v.t.
  1. wipte
  2. wipte
  3. wipte
  4. wipten
  5. wipten
  6. wipten
v.t.t.
  1. heb gewipt
  2. hebt gewipt
  3. heeft gewipt
  4. hebben gewipt
  5. hebben gewipt
  6. hebben gewipt
v.v.t.
  1. had gewipt
  2. had gewipt
  3. had gewipt
  4. hadden gewipt
  5. hadden gewipt
  6. hadden gewipt
o.t.t.t.
  1. zal wippen
  2. zult wippen
  3. zal wippen
  4. zullen wippen
  5. zullen wippen
  6. zullen wippen
o.v.t.t.
  1. zou wippen
  2. zou wippen
  3. zou wippen
  4. zouden wippen
  5. zouden wippen
  6. zouden wippen
diversen
  1. wip!
  2. wipt!
  3. gewipt
  4. wippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wippen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jemanden zu Fall bringen ten val brengen; wippen

Verwante woorden van "wippen":


Wiktionary: wippen


Cross Translation:
FromToVia
wippen springen; einen Satz machen; hüpfen leap — to jump
wippen ficken baiser — Avoir des relations sexuelles.
wippen wippen; auf der Wippe schaukeln basculer — Faire un mouvement de bascule.