Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pinden (Nederlands) in het Duits

pinnen:

pinnen werkwoord (pin, pint, pinde, pinden, gepind)

  1. pinnen (spelden)
    anstecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen; feststecken
    • anstecken werkwoord (stecke an, steckst an, steckt an, steckte an, stecktet an, angesteckt)
    • festheften werkwoord (hefte fest, heftest fest, heftet fest, heftete fest, heftetet fest, festgeheftet)
    • mit einer Stecknadel befestigen werkwoord (befestige mit einem Stecknadel, befestigst mit einem Stecknadel, befestigt mit einem Stecknadel, befestigte mit einem Stecknadel, befestigtet mit einem Stecknadel, mit einer Stecknadel befestigt)
    • feststecken werkwoord (stecke fest, steckst fest, steckt fest, steckte fest, stecktet fest, festgesteckt)

Conjugations for pinnen:

o.t.t.
  1. pin
  2. pint
  3. pint
  4. pinnen
  5. pinnen
  6. pinnen
o.v.t.
  1. pinde
  2. pinde
  3. pinde
  4. pinden
  5. pinden
  6. pinden
v.t.t.
  1. heb gepind
  2. hebt gepind
  3. heeft gepind
  4. hebben gepind
  5. hebben gepind
  6. hebben gepind
v.v.t.
  1. had gepind
  2. had gepind
  3. had gepind
  4. hadden gepind
  5. hadden gepind
  6. hadden gepind
o.t.t.t.
  1. zal pinnen
  2. zult pinnen
  3. zal pinnen
  4. zullen pinnen
  5. zullen pinnen
  6. zullen pinnen
o.v.t.t.
  1. zou pinnen
  2. zou pinnen
  3. zou pinnen
  4. zouden pinnen
  5. zouden pinnen
  6. zouden pinnen
diversen
  1. pin!
  2. pint!
  3. gepind
  4. pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pinnen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anstecken pinnen; spelden aanspelden; aansteken; aanstrijken; besmetten; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; sigaret opsteken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen
festheften pinnen; spelden aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; lijmen; nieten; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnieten; vastpinnen; vastplakken; vastprikken; vastspelden; vastzetten
feststecken pinnen; spelden vastpinnen; vastprikken; vastspelden
mit einer Stecknadel befestigen pinnen; spelden vastpinnen; vastprikken; vastspelden

Verwante woorden van "pinnen":


Wiktionary: pinnen

pinnen
verb
  1. het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
  2. het elektronisch betalen met een pinpas

Cross Translation:
FromToVia
pinnen abheben withdraw — extract (money from an account)