Nederlands

Uitgebreide vertaling voor twisten (Nederlands) in het Engels

twisten:

twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)

  1. twisten (redetwisten; disputeren; argumenteren)
    to dispute; to argue
    • dispute werkwoord (disputes, disputed, disputing)
    • argue werkwoord (argues, argued, argueing)
  2. twisten (bekvechten; ruzieën; hakketakken; bakkeleien)
    to argue; to quarrel; to wrangle; to twist; to debate; to altercate; to dispute
    • argue werkwoord (argues, argued, argueing)
    • quarrel werkwoord (quarrels, quarreled, quarreling)
    • wrangle werkwoord (wrangles, wrangled, wrangling)
    • twist werkwoord (twists, twisted, twisting)
    • debate werkwoord (debates, debated, debating)
    • altercate werkwoord (altercates, altercated, altercating)
    • dispute werkwoord (disputes, disputed, disputing)
  3. twisten (ruzie maken; ruziën; krakelen; kiften; kijven)
    to quarrel; to make trouble; to wrangle; to bicker; to altercate
    • quarrel werkwoord (quarrels, quarreled, quarreling)
    • make trouble werkwoord (makes trouble, made trouble, making trouble)
    • wrangle werkwoord (wrangles, wrangled, wrangling)
    • bicker werkwoord (bickers, bickered, bickering)
    • altercate werkwoord (altercates, altercated, altercating)
  4. twisten (herhaald krommen; kronkelen)

Conjugations for twisten:

o.t.t.
  1. twist
  2. twist
  3. twist
  4. twisten
  5. twisten
  6. twisten
o.v.t.
  1. twistte
  2. twistte
  3. twistte
  4. twistten
  5. twistten
  6. twistten
v.t.t.
  1. heb getwist
  2. hebt getwist
  3. heeft getwist
  4. hebben getwist
  5. hebben getwist
  6. hebben getwist
v.v.t.
  1. had getwist
  2. had getwist
  3. had getwist
  4. hadden getwist
  5. hadden getwist
  6. hadden getwist
o.t.t.t.
  1. zal twisten
  2. zult twisten
  3. zal twisten
  4. zullen twisten
  5. zullen twisten
  6. zullen twisten
o.v.t.t.
  1. zou twisten
  2. zou twisten
  3. zou twisten
  4. zouden twisten
  5. zouden twisten
  6. zouden twisten
en verder
  1. ben getwist
  2. bent getwist
  3. is getwist
  4. zijn getwist
  5. zijn getwist
  6. zijn getwist
diversen
  1. twist!
  2. twist!
  3. getwist
  4. twistend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor twisten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
debate debat; discussie; dispuut; gedachtenverandering; gedachtewisseling; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
dispute aanvechten; bestrijden; betwisten; botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; meningsverschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
quarrel botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; kwestie; meningsverschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
twist dispuut; draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
wrangle geschil; kwestie; ruzie; twist
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
altercate bakkeleien; bekvechten; hakketakken; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruzieën; ruziën; twisten
argue argumenteren; bakkeleien; bekvechten; disputeren; hakketakken; redetwisten; ruzieën; twisten argumenteren; beredeneren; redeneren
bending repeatedly herhaald krommen; kronkelen; twisten
bicker kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten kibbelen; kiften
debate bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten debatteren; discussiëren
dispute argumenteren; bakkeleien; bekvechten; disputeren; hakketakken; redetwisten; ruzieën; twisten aanvechten; bestrijden; betwisten
make trouble kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
quarrel bakkeleien; bekvechten; hakketakken; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruzieën; ruziën; twisten bekampen; bestrijden; bevechten; in onmin geraken; knokken; matten; strijden; vechten
twist bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten draaien; iets omdraaien; kantelen; omkeren; rollen; ronddraaien; roteren; verwringen; wentelen; zich wringen
wrangle bakkeleien; bekvechten; hakketakken; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruzieën; ruziën; twisten

Verwante woorden van "twisten":


Wiktionary: twisten

twisten
verb
  1. onenigheid hebben
  2. een discussie voeren
twisten
verb
  1. to contend, argue strongly, squabble

twist:

twist [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de twist (onenigheid; geschil)
    the disagreement; the controversy; the dispute; the quarrel
  2. de twist (ruzie; conflict; onenigheid; botsing)
    the conflict; the argument; the dispute; the row; the disagreement; the quarrel; the discord; the difference of opinion
  3. de twist (tweedracht; verdeeldheid; disharmonie; )
    the dissension; the conflict; the disunity; the discord; the division
  4. de twist (verdraaiing; draai; kronkel)
    the perversion; the twisting
  5. de twist (geschil; ruzie; kwestie)
    the quarrel; the wrangle; the squabble
    • quarrel [the ~] zelfstandig naamwoord
    • wrangle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • squabble [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. de twist (twistgesprek; dispuut; debat; )
    the argument; the battle of words; the disputation; the quarrel; the disagreement; the verbal sword-play; the dispute; the squabble; the verbal duel; the debate; the verbal dispute

Vertaal Matrix voor twist:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
argument botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling argument; beredenering; gedachtegang; onenigheid; onmin; onvrede; pleidooi; redenering; tegenbetoog
battle of words debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
conflict botsing; conflict; disharmonie; onenigheid; ruzie; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete conflict
controversy geschil; onenigheid; twist controverse; frictie; wrijving
debate debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling debat; discussie; gedachtenverandering; gedachtewisseling
difference of opinion botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
disagreement botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling onenigheid; onmin; onvrede
discord botsing; conflict; disharmonie; onenigheid; ruzie; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete disharmonie; gespletenheid; misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; onenigheid; ongenoegen; onmin; ontevredenheid; onvrede; tweedracht; tweespalt; verdeeldheid; wanklank
disputation debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
dispute botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling aanvechten; bestrijden; betwisten; dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
dissension conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete gespletenheid; schizofrenie; tweedracht; tweespalt; verdeeldheid
disunity conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete gespletenheid; tweedracht; tweespalt; verdeeldheid
division conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete afdeling; aftakking; brigade; departement; detachement; divisie; hoofdgroep; scheiding; sectie; segregatie; splitsing; tak; verbreking; verdeling; vertakking
perversion draai; kronkel; twist; verdraaiing
quarrel botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; kwestie; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling dispuut; meningsverschil; onenigheid; woordenwisseling
row botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist aaneenschakeling; colonne; cyclus; dispuut; file; gelid; keten; ketting; meningsverschil; onenigheid; record; reeks; rij; rijtje; roeitochtje; serie; snoer; stennis; woordenwisseling
squabble debat; dispuut; geschil; kwestie; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
twisting draai; kronkel; twist; verdraaiing buiging; draai; draaiing; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming; verrekking
verbal dispute debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
verbal duel debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
verbal sword-play debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
wrangle geschil; kwestie; ruzie; twist
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
debate bakkeleien; bekvechten; debatteren; discussiëren; hakketakken; ruzieën; twisten
discord in onmin geraken
dispute aanvechten; argumenteren; bakkeleien; bekvechten; bestrijden; betwisten; disputeren; hakketakken; redetwisten; ruzieën; twisten
quarrel bakkeleien; bekampen; bekvechten; bestrijden; bevechten; hakketakken; in onmin geraken; kiften; kijven; knokken; krakelen; matten; ruzie maken; ruzieën; ruziën; strijden; twisten; vechten
row roeien
squabble kibbelen; kiften
wrangle bakkeleien; bekvechten; hakketakken; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruzieën; ruziën; twisten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
twisting bochtig; kronkelend; kronkelig; slingerend

Verwante woorden van "twist":


Wiktionary: twist

twist
noun
  1. verbal dispute or heated argument

Cross Translation:
FromToVia
twist discordance Zwist — andauernde Streitigkeit, Zerwürfnis