Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. troost:
  2. troosten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor troost (Nederlands) in het Engels

troost:

troost [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de troost (troosting; vertroosting)
    the consolation; the solace; the comfort

Vertaal Matrix voor troost:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comfort troost; troosting; vertroosting behaaglijkheid; bemoediging; comfort; gerief; geriefelijkheid; gerieflijkheid; opmontering; soelaas; vertroosting
consolation troost; troosting; vertroosting bemoediging; opmontering; stimulering; vertroosting
solace troost; troosting; vertroosting soelaas; solaas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comfort bemoedigen; blij maken; ondersteunen; opbeuren; opfleuren; opmonteren; troosten; verkwikken; vertroosten; vrolijker worden
solace bemoedigen; opbeuren

Verwante woorden van "troost":


Wiktionary: troost

troost
noun
  1. steun bij verdriet of pijn
troost
noun
  1. prize for the loser
  2. cause of relief or satisfaction
  3. consolation
  4. source of comfort

troost vorm van troosten:

troosten werkwoord (troost, troostte, troostten, getroost)

  1. troosten (ondersteunen; bemoedigen; vertroosten; opbeuren)
    to comfort
    • comfort werkwoord (comforts, comforted, comforting)
  2. troosten (zijn heil zoeken in; sterken; laven)

Conjugations for troosten:

o.t.t.
  1. troost
  2. troost
  3. troost
  4. troosten
  5. troosten
  6. troosten
o.v.t.
  1. troostte
  2. troostte
  3. troostte
  4. troostten
  5. troostten
  6. troostten
v.t.t.
  1. heb getroost
  2. hebt getroost
  3. heeft getroost
  4. hebben getroost
  5. hebben getroost
  6. hebben getroost
v.v.t.
  1. had getroost
  2. had getroost
  3. had getroost
  4. hadden getroost
  5. hadden getroost
  6. hadden getroost
o.t.t.t.
  1. zal troosten
  2. zult troosten
  3. zal troosten
  4. zullen troosten
  5. zullen troosten
  6. zullen troosten
o.v.t.t.
  1. zou troosten
  2. zou troosten
  3. zou troosten
  4. zouden troosten
  5. zouden troosten
  6. zouden troosten
en verder
  1. ben getroost
  2. bent getroost
  3. is getroost
  4. zijn getroost
  5. zijn getroost
  6. zijn getroost
diversen
  1. troost!
  2. troostt!
  3. getroost
  4. troostend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor troosten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comfort behaaglijkheid; bemoediging; comfort; gerief; geriefelijkheid; gerieflijkheid; opmontering; soelaas; troost; troosting; vertroosting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comfort bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten bemoedigen; blij maken; opbeuren; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden
seek refuge in laven; sterken; troosten; zijn heil zoeken in

Verwante woorden van "troosten":


Wiktionary: troosten

troosten
verb
  1. als iemand verdriet of pijn heeft deze persoon geestelijke steun geven
troosten
verb
  1. to comfort
  2. to provide comfort
  3. to give solace to

Cross Translation:
FromToVia
troosten comfort; console consolersoulager quelqu’un dans son affliction par des discours, par des soins, ou de quelque autre manière que ce être.