Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. vangen:
  2. vang:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vangen (Nederlands) in het Engels

vangen:

vangen werkwoord (vang, vangt, ving, vingen, gevangen)

  1. vangen (grijpen; pakken; verstrikken; vatten; klauwen)
    to catch; to grab; to seize; to capture; to trap; to grip
    • catch werkwoord (catches, catched, catching)
    • grab werkwoord (grabs, grabbed, grabbing)
    • seize werkwoord (seizes, seized, seizing)
    • capture werkwoord (captures, captured, capturing)
    • trap werkwoord (traps, trapped, trapping)
    • grip werkwoord (grips, gripped, gripping)
  2. vangen (buitmaken)
    to catch; to capture; to seize
    • catch werkwoord (catches, catched, catching)
    • capture werkwoord (captures, captured, capturing)
    • seize werkwoord (seizes, seized, seizing)

Conjugations for vangen:

o.t.t.
  1. vang
  2. vangt
  3. vangt
  4. vangen
  5. vangen
  6. vangen
o.v.t.
  1. ving
  2. ving
  3. ving
  4. vingen
  5. vingen
  6. vingen
v.t.t.
  1. heb gevangen
  2. hebt gevangen
  3. heeft gevangen
  4. hebben gevangen
  5. hebben gevangen
  6. hebben gevangen
v.v.t.
  1. had gevangen
  2. had gevangen
  3. had gevangen
  4. hadden gevangen
  5. hadden gevangen
  6. hadden gevangen
o.t.t.t.
  1. zal vangen
  2. zult vangen
  3. zal vangen
  4. zullen vangen
  5. zullen vangen
  6. zullen vangen
o.v.t.t.
  1. zou vangen
  2. zou vangen
  3. zou vangen
  4. zouden vangen
  5. zouden vangen
  6. zouden vangen
en verder
  1. ben gevangen
  2. bent gevangen
  3. is gevangen
  4. zijn gevangen
  5. zijn gevangen
  6. zijn gevangen
diversen
  1. vang!
  2. vangt!
  3. gevangen
  4. vangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vangen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
capture bemachtiging; gevangenname; inhechtenisneming; inneming; inverzekeringstelling; overweldiging; verovering; vrijheidsberoving
catch buit; deurknip; grendel; knip; knipslot; knipsluiting; onderschepping; schoot; schuif; tong; vangst; verschuifbare sluiting
grab arresteren; grijpen; grijper; vangarm
grip beugel; draagbeugel; greep; handel; handgreep; handvat; hendel; hengsel
trap bakkes; hinderlaag; karretje; ponum; porum; smoel; smoelwerk; snoet; snuit; trap; tronie; val; valkuil; valstrik; wagentje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
capture buitmaken; grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; opnemen; oppakken; opvangen; vatten; veroveren; wat neervalt opvangen
catch buitmaken; grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanklampen; aanpakken; azen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; graaien; grijpen; grissen; inpakken; inpalmen; jatten; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opvangen; pikken; prooizoeken; snaaien; snappen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; wat neervalt opvangen; wegkapen
grab grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; naar zich toe trekken; vastklampen; vastpakken
grip grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; graaien; grijpen; grissen; jatten; klemmen; knellen; omklemmen; pikken; snaaien; vastklampen; vastpakken; wegkapen
seize buitmaken; grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; bevangen; confisqueren; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; oppakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vastklampen; vastpakken; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verwerven; wegkapen; zich bedienen
trap grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken overlappen
- grijpen

Verwante woorden van "vangen":


Synoniemen voor "vangen":


Antoniemen van "vangen":


Verwante definities voor "vangen":

  1. vastpakken met je hand1
    • je moest de bal vangen1

Wiktionary: vangen

vangen
verb
  1. te pakken krijgen
  2. onderscheppen
  3. verdienen
vangen
verb
  1. to intercept an object in the air etc. (jump)
  2. to attract and hold interest and attention of
  3. grab
  4. to catch in a trap or traps
noun
  1. the act of catching a ball (jump)

Cross Translation:
FromToVia
vangen capture; catch; grapple; captivate; grab; seize; trap; apprehend attraper — Prendre à une trappe, à un piège ou à quelque chose de semblable.
vangen capture; catch; grapple; captivate; grab; seize; trap; apprehend capturers’emparer d’un être vivant ou d’une chose.
vangen seize; grab; grasp; grapple; take hold; nab; snatch saisir — Prendre vivement.

vang:

vang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de vang
    the brake
    • brake [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vang:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brake vang rem
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brake afremmen; remmen; stoppen

Verwante woorden van "vang":


Verwante vertalingen van vangen