Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bidden (Nederlands) in het Engels

bidden:

bidden werkwoord (bid, bidt, bad, baden, gebeden)

  1. bidden (in gebed zijn)
    to pray; to say grace
    • pray werkwoord (prays, prayed, praying)
    • say grace werkwoord (says grace, said grace, saying grace)
  2. bidden (smeken; verzoeken; vragen)
    to beg; to plead; to request; to appeal; to implore; to beseech; to pray; to query; to ask
    • beg werkwoord (begs, begged, begging)
    • plead werkwoord (pleads, pleaded, pleading)
    • request werkwoord (requests, requested, requesting)
    • appeal werkwoord (appeals, appealed, appealing)
    • implore werkwoord (implores, implored, imploring)
    • beseech werkwoord (beseeches, beseeched, beseeching)
    • pray werkwoord (prays, prayed, praying)
    • query werkwoord (queries, queried, querying)
    • ask werkwoord (asks, asked, asking)
  3. bidden
    to hover
    – hang in the air; fly or be suspended above 1
    • hover werkwoord (hovers, hovered, hovering)

Conjugations for bidden:

o.t.t.
  1. bid
  2. bidt
  3. bidt
  4. bidden
  5. bidden
  6. bidden
o.v.t.
  1. bad
  2. bad
  3. bad
  4. baden
  5. baden
  6. baden
v.t.t.
  1. heb gebeden
  2. hebt gebeden
  3. heeft gebeden
  4. hebben gebeden
  5. hebben gebeden
  6. hebben gebeden
v.v.t.
  1. had gebeden
  2. had gebeden
  3. had gebeden
  4. hadden gebeden
  5. hadden gebeden
  6. hadden gebeden
o.t.t.t.
  1. zal bidden
  2. zult bidden
  3. zal bidden
  4. zullen bidden
  5. zullen bidden
  6. zullen bidden
o.v.t.t.
  1. zou bidden
  2. zou bidden
  3. zou bidden
  4. zouden bidden
  5. zouden bidden
  6. zouden bidden
diversen
  1. bid!
  2. bidt!
  3. gebeden
  4. biddende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bidden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bidden (gebed)
    the prayer; the devotions; the grace
    • prayer [the ~] zelfstandig naamwoord
    • devotions [the ~] zelfstandig naamwoord
    • grace [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bidden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appeal aanlokkelijkheid; aantrekkelijkheid; aanvraag; appèl; attractiviteit; bede; bekoorlijkheid; bekoring; betovering; bezwaarschrift; fascinatie; petitie; rechtsmiddel; rekest; rekwest; smeekbede; smeekgebed; verzoek; verzoekschrift
devotions bidden; gebed
grace bidden; gebed dienst; genade; goedgunstigheid; gratie; gunst; pardon; vergeving; vergiffenis; verschoning; welwillendheid
prayer bidden; gebed bede; smeekbede; smeekgebed; verzoek
query eis; query; vordering; vraag
request aanvraag; bede; bod; eis; interpellatie; motie; opvragen; opvraging; propositie; smeekbede; smeekgebed; verzoek; voorstel; voorstel doen; vordering; vraag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appeal bidden; smeken; verzoeken; vragen aantekenen; aanvragen; aanzoeken; appelleren; appèl aantekenen; beroepen; uitnodigen; verzet aantekenen; verzoeken; vragen
ask bidden; smeken; verzoeken; vragen aanvragen; aanzoeken; navragen; uitnodigen; verzoeken; vraag stellen; vragen
beg bidden; smeken; verzoeken; vragen aanvragen; aanzoeken; bedelen; schooien; soebatten; uitnodigen; verzoeken; vragen
beseech bidden; smeken; verzoeken; vragen
grace opluisteren
hover bidden aanwijzen; hangen; zweven
implore bidden; smeken; verzoeken; vragen
plead bidden; smeken; verzoeken; vragen bepleiten; pleiten; soebatten
pray bidden; in gebed zijn; smeken; verzoeken; vragen
query bidden; smeken; verzoeken; vragen aanvragen; aanzoeken; rekwestreren; uitnodigen; verzoeken; vraag stellen; vragen
request bidden; smeken; verzoeken; vragen aanvragen; aanzoeken; rekwestreren; uitnodigen; verzoeken; vragen
say grace bidden; in gebed zijn

Verwante definities voor "bidden":

  1. iets dingend vragen2
    • ze bidden om vrede2
  2. praten met God2
    • voor het eten wordt altijd gebeden2

Wiktionary: bidden

bidden
verb
  1. in gebed zijn, een godheid iets vragen
  2. dringend iets vragen, smeken
    • biddenbeg
bidden
verb
  1. to utter a greeting or salutation
  2. to beg
  3. to petition a higher being
  4. to talk to God
noun
  1. the act of praying

Cross Translation:
FromToVia
bidden implore implorerdemander humblement et avec instance, secours, faveur, ou grâce.
bidden pray; ask; ask for; beg; bid; request; apply; seek; apply for prieradorer la divinité en lui demander une grâce, en la remercier d’une grâce.
bidden solicit; beg; implore; plead; appeal; beseech; attract; draw; allure solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.

Verwante vertalingen van bidden



Engels

Uitgebreide vertaling voor bidden (Engels) in het Nederlands

bidden vorm van bid:

bid [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the bid (offer; proposal)
    de offerte; het aanbod; de aanbieding
    • offerte [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aanbod [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aanbieding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. the bid (offer)
    het bod
    • bod [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the bid (proposal; request; motion; offer; bill)
    het voorstel; de motie; de propositie; voorstel doen; het bod
    • voorstel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • motie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • propositie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • voorstel doen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bod [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the bid (bargain; offer; proposal)
    de aanbieding; het koopje
    • aanbieding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • koopje [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. the bid (special offer; bargain)
    speciale aanbieding; het koopje

to bid werkwoord (bids, bidding)

  1. to bid (raise the bid)
    opbieden
    • opbieden werkwoord (bied op, biedt op, bood op, boden op, opgeboden)
  2. to bid (dictate; instruct; direct; order)
    gebieden; voorschrijven; gelasten
    • gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
    • voorschrijven werkwoord (schrijf voor, schrijft voor, schreef voor, schreven voor, voorgeschreven)
    • gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)

Conjugations for bid:

present
  1. bid
  2. bid
  3. bids
  4. bid
  5. bid
  6. bid
present perfect
  1. have bidden
  2. have bidden
  3. has bidden
  4. have bidden
  5. have bidden
  6. have bidden
past continuous
  1. was bidding
  2. were bidding
  3. was bidding
  4. were bidding
  5. were bidding
  6. were bidding
future
  1. shall bid
  2. will bid
  3. will bid
  4. shall bid
  5. will bid
  6. will bid
continuous present
  1. am bidding
  2. are bidding
  3. is bidding
  4. are bidding
  5. are bidding
  6. are bidding
subjunctive
  1. be bidden
  2. be bidden
  3. be bidden
  4. be bidden
  5. be bidden
  6. be bidden
diverse
  1. bid!
  2. let's bid!
  3. bidden
  4. bidding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor bid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbieding bargain; bid; offer; proposal delivery; introduction; offer; presentation
aanbod bid; offer; proposal
bod bid; bill; motion; offer; proposal; request
koopje bargain; bid; offer; proposal; special offer
motie bid; bill; motion; offer; proposal; request bill; fore-carriage; motion; proposal; proposition; suggestion
offerte bid; offer; proposal estimate; offer; price quote; quotation; quote
propositie bid; bill; motion; offer; proposal; request bill; fore-carriage; motion; proposal; proposition; suggestion
speciale aanbieding bargain; bid; special offer special offer
voorschrijven declaring; decreeing; determine; dictating; ordering; prescribe; requiring
voorstel bid; bill; motion; offer; proposal; request bill; fore-carriage; motion; project proposal; proposal; proposition; request; suggestion
voorstel doen bid; bill; motion; offer; proposal; request bill; fore-carriage; motion; proposal; proposition; suggestion
- bidding; command; dictation; play; tender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gebieden bid; dictate; direct; instruct; order charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; ordain; order; rule
gelasten bid; dictate; direct; instruct; order charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; ordain; order; rule
opbieden bid; raise the bid
voorschrijven bid; dictate; direct; instruct; order charge; ordain; order
- adjure; beseech; call; conjure; entreat; invite; offer; press; tender; wish

Verwante woorden van "bid":

  • biding, bids

Synoniemen voor "bid":


Verwante definities voor "bid":

  1. an attempt to get something1
    • he made a bid to gain attention1
  2. (bridge) the number of tricks a bridge player is willing to contract to make1
  3. a formal proposal to buy at a specified price1
  4. an authoritative direction or instruction to do something1
  5. ask for or request earnestly1
    • The prophet bid all people to become good persons1
  6. ask someone in a friendly way to do something1
  7. invoke upon1
    • bid farewell1
  8. make a serious effort to attain something1
    • His campaign bid for the attention of the poor population1
  9. propose a payment1
  10. make a demand, as for a card or a suit or a show of hands1
  11. The price at which a buyer has offered to purchase an item.3

Wiktionary: bid

bid
noun
  1. offer at an auction
verb
  1. transitive: to offer as a price
  2. to issue a command
  3. to invite
  4. to utter a greeting or salutation
  5. intransitive: to make an offer

Cross Translation:
FromToVia
bid bod GebotKaufangebot bei einer Auktion
bid aanbieding; bod; aanbod; voorslag; voorstel; presentatie; uitvoering; voorstelling; optreden; offerte offreaction d’offrir.
bid indienen; presenteren; vertonen; voorstellen; aanbieden; spelen; te koop aanbieden; offeren; opofferen; cadeau geven; schenken offrirprésenter quelque chose à quelqu’un, souhaiter qu’il l’accepter.
bid bidden; inroepen; verzoeken; vragen; aanvragen prieradorer la divinité en lui demander une grâce, en la remercier d’une grâce.