Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. infecteren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor infecteren (Nederlands) in het Engels

infecteren:

infecteren werkwoord (infecteer, infecteert, infecteerde, infecteerden, geïnfecteerd)

  1. infecteren (vergiftigen; verpesten)
    to poison; to contaminate; to infect
    • poison werkwoord (poisons, poisoned, poisoning)
    • contaminate werkwoord (contaminates, contaminated, contaminating)
    • infect werkwoord (infects, infected, infecting)

Conjugations for infecteren:

o.t.t.
  1. infecteer
  2. infecteert
  3. infecteert
  4. infecteren
  5. infecteren
  6. infecteren
o.v.t.
  1. infecteerde
  2. infecteerde
  3. infecteerde
  4. infecteerden
  5. infecteerden
  6. infecteerden
v.t.t.
  1. ben geïnfecteerd
  2. bent geïnfecteerd
  3. is geïnfecteerd
  4. zijn geïnfecteerd
  5. zijn geïnfecteerd
  6. zijn geïnfecteerd
v.v.t.
  1. was geïnfecteerd
  2. was geïnfecteerd
  3. was geïnfecteerd
  4. waren geïnfecteerd
  5. waren geïnfecteerd
  6. waren geïnfecteerd
o.t.t.t.
  1. zal infecteren
  2. zult infecteren
  3. zal infecteren
  4. zullen infecteren
  5. zullen infecteren
  6. zullen infecteren
o.v.t.t.
  1. zou infecteren
  2. zou infecteren
  3. zou infecteren
  4. zouden infecteren
  5. zouden infecteren
  6. zouden infecteren
diversen
  1. infecteer!
  2. infecteert!
  3. geïnfecteerd
  4. infecterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

infecteren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. infecteren (vergiftiging; verpesting)
    the poisoning
  2. infecteren
    to infect
    – To install malicious software on a computer or insert malicious software code into a file or load malicious code into memory. 1
    • infect werkwoord (infects, infected, infecting)

Vertaal Matrix voor infecteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
poison gif; toxine; vergif; vergift
poisoning infecteren; vergiftiging; verpesting aansteken; besmetten; besmetting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contaminate infecteren; vergiftigen; verpesten aansteken; besmetten
infect infecteren; vergiftigen; verpesten aansteken; besmetten
poison infecteren; vergiftigen; verpesten aansteken; besmetten

Wiktionary: infecteren

infecteren
verb
  1. (overgankelijk), (medisch, nld) aansteken, besmetten
infecteren
verb
  1. to make somebody enthusiastic about one's own passion
  2. to bring into contact with a substance that causes illness

Cross Translation:
FromToVia
infecteren infect infectergâter ; inoculer des germes contagieux.

Computer vertaling door derden: