Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. prikken:
  2. prik:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor prikken (Nederlands) in het Engels

prikken:

prikken werkwoord (prik, prikt, prikte, prikten, geprikt)

  1. prikken (steken geven; steken)
    to sting; to prick; to cut
    • sting werkwoord (stings, stinged, stinging)
    • prick werkwoord (pricks, pricked, pricking)
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)

Conjugations for prikken:

o.t.t.
  1. prik
  2. prikt
  3. prikt
  4. prikken
  5. prikken
  6. prikken
o.v.t.
  1. prikte
  2. prikte
  3. prikte
  4. prikten
  5. prikten
  6. prikten
v.t.t.
  1. heb geprikt
  2. hebt geprikt
  3. heeft geprikt
  4. hebben geprikt
  5. hebben geprikt
  6. hebben geprikt
v.v.t.
  1. had geprikt
  2. had geprikt
  3. had geprikt
  4. hadden geprikt
  5. hadden geprikt
  6. hadden geprikt
o.t.t.t.
  1. zal prikken
  2. zult prikken
  3. zal prikken
  4. zullen prikken
  5. zullen prikken
  6. zullen prikken
o.v.t.t.
  1. zou prikken
  2. zou prikken
  3. zou prikken
  4. zouden prikken
  5. zouden prikken
  6. zouden prikken
diversen
  1. prik!
  2. prikt!
  3. geprikt
  4. prikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor prikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; coupure; inkeping; inkerving; inkrimping; insnijding; jaap; keep; kerf; korting; kostenbesparing; ontering; prijsverlaging; prijsvermindering; reductie; snede; snee; sneetje; snijwond; snijwondje; snit; snoeiing; verkorting; verlaging
prick eikel; hond; klootzak; lid; lul; penis; piemel; pik; roede; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap
sting angel; doorn; gifangel; messteek; steek; stekel; vishaak; weerhaak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut prikken; steken; steken geven aankaarten; aansnijden; aanvoeren; afsnijden; coifferen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; een knippend geluid maken; entameren; houtsnijden; in hout schrijven; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; op tafel leggen; opperen; opwerpen; snerpen; snijden; snijwerk maken; te berde brengen; ter sprake brengen
prick prikken; steken; steken geven doorprikken; openprikken; opensteken; opprikken; prikken in
sting prikken; steken; steken geven aankaarten; aansnijden; aanvoeren; afsnijden; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; snijden; te berde brengen; ter sprake brengen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut gekuist; gesneden; zedig gemaakt

Verwante woorden van "prikken":


Wiktionary: prikken

prikken
verb
  1. een prik of steek toedienen, met een dun voorwerp doorboren
prikken
verb
  1. of the nettle plant etc., to sting causing a rash
  2. to move with fork

Cross Translation:
FromToVia
prikken quilt; stitch; pick; stab; sting; pierce; prick; pique; stick piquer — Traductions à trier suivant le sens

prik:

prik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de prik (injectie; inspuiting; spuitje)
    the injection

Vertaal Matrix voor prik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
injection injectie; inspuiting; prik; spuitje

Verwante woorden van "prik":


Wiktionary: prik

prik
noun
  1. a fish
  2. medical injection
  3. feeling of being pierced or punctured
  4. sweet, carbonated drink
  5. sweet, non-alcoholic carbonated beverage
verb
  1. pierce

Cross Translation:
FromToVia
prik soda soda — Boisson gazeuse

Verwante vertalingen van prikken