Nederlands

Uitgebreide vertaling voor accentueren (Nederlands) in het Engels

accentueren:

accentueren werkwoord (accentueer, accentueert, accentueerde, accentueerden, geaccentueerd)

  1. accentueren (benadrukken)
    emphasise; to underline; to urge on; to tear; to emphasize
    • emphasise werkwoord, Brits
    • underline werkwoord (underlines, underlined, underlining)
    • urge on werkwoord (urges on, urged on, urging on)
    • tear werkwoord (tears, tore, tearing)
    • emphasize werkwoord, Amerikaans (emphasizes, emphasized, emphasizing)
  2. accentueren (verduidelijken; verklaren; toelichten; )
    to elucidate; to clarify
    – make clear and (more) comprehensible 1
    • elucidate werkwoord (elucidates, elucidated, elucidating)
    • clarify werkwoord (clarifies, clarified, clarifying)
      • clarify the mystery surrounding her death1
    to exemplify; to explain; to expound; to illustrate; to throw light on
    • exemplify werkwoord (exemplifies, exemplified, exemplifying)
    • explain werkwoord (explains, explained, explaining)
    • expound werkwoord (expounds, expounded, expounding)
    • illustrate werkwoord (illustrates, illustrated, illustrating)
    • throw light on werkwoord (throws light on, threw light on, throwing light on)

Conjugations for accentueren:

o.t.t.
  1. accentueer
  2. accentueert
  3. accentueert
  4. accentueren
  5. accentueren
  6. accentueren
o.v.t.
  1. accentueerde
  2. accentueerde
  3. accentueerde
  4. accentueerden
  5. accentueerden
  6. accentueerden
v.t.t.
  1. heb geaccentueerd
  2. hebt geaccentueerd
  3. heeft geaccentueerd
  4. hebben geaccentueerd
  5. hebben geaccentueerd
  6. hebben geaccentueerd
v.v.t.
  1. had geaccentueerd
  2. had geaccentueerd
  3. had geaccentueerd
  4. hadden geaccentueerd
  5. hadden geaccentueerd
  6. hadden geaccentueerd
o.t.t.t.
  1. zal accentueren
  2. zult accentueren
  3. zal accentueren
  4. zullen accentueren
  5. zullen accentueren
  6. zullen accentueren
o.v.t.t.
  1. zou accentueren
  2. zou accentueren
  3. zou accentueren
  4. zouden accentueren
  5. zouden accentueren
  6. zouden accentueren
diversen
  1. accentueer!
  2. accentueert!
  3. geaccentueerd
  4. accentuerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor accentueren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tear scheur; torn; traan; winkelhaak in kleding
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clarify accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren belichten; met licht beschijnen; nader verklaren; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; wolken verdwijnen
elucidate accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren
emphasise accentueren; benadrukken beklemtonen; benadrukken; betonen; onderstrepen
emphasize accentueren; benadrukken beklemtonen; benadrukken; betonen; onderstrepen
exemplify accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren
explain accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren beschrijven; duiden; inlichten; mededelen; onderrichten; ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhalen; vertellen; voorlichten; zeggen
expound accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren afkondigen; bekendmaken; beschrijven; mededelen; proclameren; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen
illustrate accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren aanschouwelijk maken; demonstreren; illustreren; veraanschouwelijken
tear accentueren; benadrukken huilen; inscheuren; kapot scheuren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten; scheuren; tranen; tranen afscheiden; verscheuren
throw light on accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren
underline accentueren; benadrukken onderstrepen
urge on accentueren; benadrukken stressen

Wiktionary: accentueren

accentueren
verb
  1. to pronounce with an accent
  2. to emphasize
  3. to express the accent of

Cross Translation:
FromToVia
accentueren accentuate akzentuieren — (transitiv): etwas stark betonen, deutlich hervorheben; einen Akzent setzen
accentueren accentuate; emphasize; put the stress on; highlight; underline accentuermarquer d’un accent.
accentueren remark; call attention to; observe; highlight; pinpoint; accent; accentuate; stress; italicize soulignertirer une ligne sous un mot, ou sous plusieurs mots.

Computer vertaling door derden: