Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. lepelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lepelt (Nederlands) in het Engels

lepelen:

lepelen werkwoord (lepel, lepelt, lepelde, lepelden, gelepeld)

  1. lepelen (scheppen)
    to ladle; to spoon
    • ladle werkwoord (ladles, ladled, ladling)
    • spoon werkwoord (spoons, spooned, spooning)

Conjugations for lepelen:

o.t.t.
  1. lepel
  2. lepelt
  3. lepelt
  4. lepelen
  5. lepelen
  6. lepelen
o.v.t.
  1. lepelde
  2. lepelde
  3. lepelde
  4. lepelden
  5. lepelden
  6. lepelden
v.t.t.
  1. heb gelepeld
  2. hebt gelepeld
  3. heeft gelepeld
  4. hebben gelepeld
  5. hebben gelepeld
  6. hebben gelepeld
v.v.t.
  1. had gelepeld
  2. had gelepeld
  3. had gelepeld
  4. hadden gelepeld
  5. hadden gelepeld
  6. hadden gelepeld
o.t.t.t.
  1. zal lepelen
  2. zult lepelen
  3. zal lepelen
  4. zullen lepelen
  5. zullen lepelen
  6. zullen lepelen
o.v.t.t.
  1. zou lepelen
  2. zou lepelen
  3. zou lepelen
  4. zouden lepelen
  5. zouden lepelen
  6. zouden lepelen
diversen
  1. lepel!
  2. lepelt!
  3. gelepeld
  4. lepelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lepelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ladle aker; lepel; opscheplepel; pollepel; schepemmer; schepper
spoon eetlepel; lepel; lepeltje; scheplepel; theelepel; theelepeltje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ladle lepelen; scheppen
spoon lepelen; scheppen

Verwante woorden van "lepelen":