Nederlands

Uitgebreide vertaling voor term (Nederlands) in het Engels

term:

term [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de term (naam)
    the term; the designation; the name
    • term [the ~] zelfstandig naamwoord
    • designation [the ~] zelfstandig naamwoord
    • name [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor term:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
designation naam; term
name naam; term aanduiding; bekendheid; benaming; benoeming; faam; grammaticaal predikaat; merk; merknaam; naam; predikaat; reputatie; roep
term naam; term aanduiding; benaming; benoeming; conditie; eis; frase; gezegde; looptijd; periode; schooltijd; termijn; tijdsbestek; tijdsduur; uitdrukking; vereiste; voorwaarde; zegswijze; zin
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
name benoemen; bestempelen; betitelen; dopen; een naam geven; noemen; opnoemen; opsommen; vernoemen
term benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen

Verwante woorden van "term":

  • termen, terms

Verwante definities voor "term":

  1. het woord voor iets1
    • 'roteren' is een technische term1

Wiktionary: term

term
noun
  1. een woord of uitdrukking
term
noun
  1. word or phrase, especially one from a specialised area of knowledge
  2. one of the addends in a sum

Cross Translation:
FromToVia
term term TermLinguistik: ein Wort, Fachwort, einen Ausdruck, Begriff oder auch eine BezeichnungWikipedia-Artikel Terminus



Engels

Uitgebreide vertaling voor term (Engels) in het Nederlands

term:

term [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the term (designation; name)
    de naam; de term
    • naam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • term [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the term (period; period of time; space of time; time; space)
    de termijn; de tijdsduur; de periode; het tijdsbestek
  3. the term (denomination; name; title)
    de benaming; de aanduiding; de benoeming
  4. the term (duration; running time; period)
    de looptijd
    • looptijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the term (condition; requisite; stipulation)
    de voorwaarde; de conditie; de vereiste; de eis
    • voorwaarde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • conditie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vereiste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • eis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. the term (expression; phrase; statement; )
    de uitdrukking; de zin; de frase; de zegswijze; het gezegde
    • uitdrukking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zin [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • frase [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zegswijze [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gezegde [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. the term (school-hours; school-time; school-years)
    de schooltijd

term werkwoord

  1. term (denominate; call; name)
    noemen; benoemen; een naam geven; vernoemen
    • noemen werkwoord (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)
    • benoemen werkwoord (benoem, benoemt, benoemde, benoemden, benoemd)
    • een naam geven werkwoord (geef een naam, geeft een naam, gaf een naam, gaven een naam, een naam gegeven)
    • vernoemen werkwoord (vernoem, vernoemt, vernoemde, vernoemden, vernoemd)

Vertaal Matrix voor term:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanduiding denomination; name; term; title identifier; indication
benaming denomination; name; term; title
benoeming denomination; name; term; title appointment; commission; job; nomination
conditie condition; requisite; stipulation; term condition; criterion; form; shape; situation; state
eis condition; requisite; stipulation; term action; claim; condition; criterion; demand; legal claim; petition; query; request
frase expression; meaning; phrase; saying; statement; term; turn of phrase empty slogan
gezegde expression; meaning; phrase; saying; statement; term; turn of phrase aphorism; maxim; rhetorical expression; saying
looptijd duration; period; running time; term
naam designation; name; term fame; name; reputation; respectability
periode period; period of time; space; space of time; term; time age; epoch; era; period
schooltijd school-hours; school-time; school-years; term
term designation; name; term
termijn period; period of time; space; space of time; term; time closing date; deadline; time-limit
tijdsbestek period; period of time; space; space of time; term; time
tijdsduur period; period of time; space; space of time; term; time continuation; duration; length; length of time; time span
uitdrukking expression; meaning; phrase; saying; statement; term; turn of phrase expression; facial expression; look
vereiste condition; requisite; stipulation; term must; requirement; requisite
voorwaarde condition; requisite; stipulation; term circumstances; condition; criterion; premise; reservation; restriction; stipulation
zegswijze expression; meaning; phrase; saying; statement; term; turn of phrase
zin expression; meaning; phrase; saying; statement; term; turn of phrase appetite; drift; fascination; feel like a bite; fervor; fervour; horniness; hunger; intention; interest; lewdness; meaning; merit; phrase; purpose; randiness; significance; the hots; use; value; worth
- condition; full term; terminal figure; terminus
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
benoemen call; denominate; name; term appoint; call; establish; instal; install; institute; mention; name; nominate; stamp one's foot
een naam geven call; denominate; name; term
noemen call; denominate; name; term list; mention
vernoemen call; denominate; name; term
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- denomination; designation; period of time; phase

Verwante woorden van "term":


Synoniemen voor "term":


Verwante definities voor "term":

  1. (architecture) a statue or a human bust or an animal carved out of the top of a square pillar; originally used as a boundary marker in ancient Rome2
  2. any distinct quantity contained in a polynomial2
    • the general term of an algebraic equation of the n-th degree2
  3. a word or expression used for some particular thing2
    • he learned many medical terms2
  4. one of the substantive phrases in a logical proposition2
    • the major term of a syllogism must occur twice2
  5. (usually plural) a statement of what is required as part of an agreement2
    • the terms of the treaty were generous2
  6. a limited period of time2
    • a prison term2
    • he left school before the end of term2
  7. the end of gestation or point at which birth is imminent2
  8. name formally or designate with a term2
  9. A word or phrase that stands for a concept used in a particular subject area.3

Wiktionary: term

term
noun
  1. word or phrase, especially one from a specialised area of knowledge
  2. relations among people
  3. part of a year
  4. one of the addends in a sum
term
noun
  1. een woord of uitdrukking
  2. een vast tijdstip waarop iets gaat gebeuren of iets gebeurd moet zijn

Cross Translation:
FromToVia
term term TermLinguistik: ein Wort, Fachwort, einen Ausdruck, Begriff oder auch eine BezeichnungWikipedia-Artikel Terminus
term woord WortLinguistik: kleinste, eine selbstständige Bedeutung tragende Einheit der Sprache, eine grammatische Einheit
term bepaling; conditie; voorwaarde; toestand; omstandigheden conditionnature, état ou qualité d’une chose ou d’une personne.
term noemen; heten; uitmaken voor nommer — Attribuer, imposer un nom à une personne ou une chose. (Sens général).
term periode; tijdvak périodetemps qu’une chose met à accomplir les phases de sa durée.
term trimester; kwartaal trimestre — Espace de trois mois.

Verwante vertalingen van term