Nederlands

Uitgebreide vertaling voor losmaken (Nederlands) in het Spaans

losmaken:

losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)

  1. losmaken (lostornen; uittrekken; uithalen; tornen; loskrijgen)
    desanudar; hacer; extraer; desconectar; sacar; despertar; abrir; quitarse; desnudarse; limpiar a fondo; asignar; descolgar; censurar; estirar el pie; despojarse de; lograr desprender; dejar; salir; arrancar; abandonar; soltar; relajar; separar; desprenderse; apartar; vaciar; deshacer; estirar; desatar; destinar; resumir; reprochar; criticar; retirarse; desabrochar; desvincular; soltarse; descoser; desentenderse; mullir; salir de; desenganchar; tirar de; lograr desanudar; sacar el estiércol; lograr desabrochar; estirar el brazo
  2. losmaken (scheiden; loskrijgen; detacheren; loswerken)
    soltar; desatar; soltarse
  3. losmaken (in vrijheid stellen; vrijlaten; bevrijden; van de boeien ontdoen; loslaten)
  4. losmaken (teweegbrengen)
    causar; originar; producir; ocasionar; motivar
  5. losmaken
    desanclar

Conjugations for losmaken:

o.t.t.
  1. maak los
  2. maakt los
  3. maakt los
  4. maken los
  5. maken los
  6. maken los
o.v.t.
  1. maakte los
  2. maakte los
  3. maakte los
  4. maakten los
  5. maakten los
  6. maakten los
v.t.t.
  1. heb losgemaakt
  2. hebt losgemaakt
  3. heeft losgemaakt
  4. hebben losgemaakt
  5. hebben losgemaakt
  6. hebben losgemaakt
v.v.t.
  1. had losgemaakt
  2. had losgemaakt
  3. had losgemaakt
  4. hadden losgemaakt
  5. hadden losgemaakt
  6. hadden losgemaakt
o.t.t.t.
  1. zal losmaken
  2. zult losmaken
  3. zal losmaken
  4. zullen losmaken
  5. zullen losmaken
  6. zullen losmaken
o.v.t.t.
  1. zou losmaken
  2. zou losmaken
  3. zou losmaken
  4. zouden losmaken
  5. zouden losmaken
  6. zouden losmaken
en verder
  1. ben losgemaakt
  2. bent losgemaakt
  3. is losgemaakt
  4. zijn losgemaakt
  5. zijn losgemaakt
  6. zijn losgemaakt
diversen
  1. maak los!
  2. maakt los!
  3. losgemaakt
  4. losmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor losmaken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrir opendoen; openmaken
apartar afdraaien; afwenden; afzwenken; opzij leggen; wegdraaien
arrancar aanslingeren; aanzwengelen; afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
causar aanrichten
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
desabrochar losgespen
desconectar loskoppelen
desenganchar afhaken; afkoppelen; afkoppeling; ontkoppeling
deshacer lostornen; ongedaan maken
desnudarse uitkleden
despertar wakker maken
destinar detacheren
desvincular afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
extraer aftappen; pull
liberar bevrijden; loslaten
libertar bevrijden; loslaten
poner en libertad bevrijden; loslaten
salir heengaan; vertrekken; weggaan
separar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
soltar loslating; losraken
tirar de afmikken; iets ergens afmieteren
vaciar leegmaken; uitladen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandonar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aangeven; afbreken; afhaken; afkijken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; uitscheiden; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
abrir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aankaarten; aanknopen; aansnijden; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; inluiden; kraken; losbreken; losslaan; omlijnen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; vrijgeven
apartar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkeren; afscheiden; afschuiven; afsplitsen; afwenden; afwentelen; afzonderen; apart zetten; bewaren; draaien; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; isoleren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; opsturen; opzij leggen; plaatsen; posten; sturen; toezenden; uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten; verzenden; wegsturen; wegzenden; wegzetten; wenden; zwenken
arrancar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aandrijven; aansporen; aanvangen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; inluiden; loskrijgen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; uitrukken; uitscheuren; van het lijf trekken; van start gaan; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
asignar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken toewijzen; wijzen naar
causar losmaken; teweegbrengen aandoen; aanleiding geven tot; aanrichten; aanstichten; berokkenen; ophitsen; provoceren; teweegbrengen; toebrengen; uitdagen; uitlokken; veroorzaken
censurar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken berispen; censureren; terechtwijzen; vermanen
criticar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aanmerking maken; afkraken; bediscussiëren; bekritiseren; beoordelen; bepraten; berispen; bespreken; betuttelen; doorpraten; doorspreken; fel bekritiseren; goed- of afkeuren; hekelen; katten; kraken; kritiseren; manen; neerhalen; omlaaghalen; praten over; recenseren; terechtwijzen; vermanen; vitten; waarschuwen
dar libertad bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten amnestie verlenen; invrijheidstellen; laten gaan; loslaten; vrijlaten
dejar bevrijden; in vrijheid stellen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; vrijlaten achterlaten; afhaken; aflaten; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; droppen; ergens loslaten; eruitstappen; heengaan; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; laten; laten uitstappen; nalaten; omhooghouden; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven
dejar libre bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten amnestie verlenen; iemand in het ongewisse laten; invrijheidstellen; laten gaan; loslaten; openhouden; vrijhouden; vrijlaten
desabrochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afgespen; afkoppelen; losgespen; loshaken; losknopen; ontknopen; te niet doen
desanclar losmaken
desanudar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
desatar detacheren; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tornen; uithalen; uittrekken afgespen; afkoppelen; dichtbinden; loshaken; losknopen; ontketenen; ontknopen; te niet doen; toebinden
descolgar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; loshaken; te niet doen
desconectar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afbakenen; afkoppelen; afpalen; afsluiten; afzetten; amputeren; begrenzen; concluderen; debrayeren; dichtdoen; een gevolgtrekking maken; omlijnen; ontkoppelen; opmaken uit; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verbinding verbreken; verneuken
descoser loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
desenganchar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loshaken; opgeven; ophouden; scheiden; splitsen; stoppen; te niet doen; uit elkaar halen; uiteenhalen
desentenderse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
deshacer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aantasten; aanvreten; afbestellen; afgelasten; afkoppelen; afzeggen; annuleren; bederven; beschadigen; intrekken; kraken; losbreken; loshaken; loshalen; loskoppelen; nietig verklaren; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; openbreken; scheiden; splitsen; te niet doen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitpluizen; uitrafelen; uitsplitsen; uitvezelen; uitzoeken
desnudarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
despertar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; wakker maken; wakker porren; wekken
despojarse de loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
desprenderse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eraf gaan; eruitstappen; losgaan; loskomen; loskrijgen; losraken; lostrillen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; open krijgen; openkrijgen; opgeven; ophouden; stoppen; vrijkomen
destinar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tussenleggen; zetten
desvincular loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afscheiden; afsplitsen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; eruitstappen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; uit elkaar halen; uiteenhalen
estirar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken oprekken; opspannen; rekken; spannen; strekken; uitstrekken
estirar el brazo loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
estirar el pie loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
excarcelar bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten amnestie verlenen; invrijheidstellen; laten gaan; loslaten; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; vrijlaten; wegsturen; wegzenden
extraer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aftappen; afwisselen; concipiëren; extraheren; gewinnen; herzien; lenen; ontlenen; pull; tappen; uitpakken; veranderen; verwisselen; wijzigen
hacer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken doen; fabriceren; formeren; handelen; in het leven roepen; maken; neerleggen; onderuit halen; produceren; scheppen; uithalen; uitrichten; uitspoken; uitvoeren; verrichten; vervaardigen; voortbrengen
liberar bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten amnestie verlenen; banen; bevrijden; bevrijden van belegeraars; emanciperen; invrijheidstellen; laten gaan; loskomen; loslaten; niet vasthouden; ontsnappen; ontzetten; van last bevrijden; verlossen; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; vrijmaken; vrijvechten; zich bevrijden
libertar bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten van last bevrijden; verlossen
limpiar a fondo loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken flink poetsen; grondig schoonmaken; opruimen; reinigen; schoonmaken; stalmesten; uitmesten; uitruimen
lograr desabrochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken loskrijgen; open krijgen; openkrijgen
lograr desanudar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken openkrijgen
lograr desprender loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken openkrijgen
motivar losmaken; teweegbrengen aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opjutten; opkrikken; opwekken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; tot iets bewegen; verleiden tot
mullir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
ocasionar losmaken; teweegbrengen aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; veroorzaken
originar losmaken; teweegbrengen aankweken; aanplanten; broeden; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; uitbroeden; verbouwen; verwekken; voortbrengen; warmhouden
poner en libertad bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten amnestie verlenen; invrijheidstellen; laten gaan; loslaten; vrijlaten
producir losmaken; teweegbrengen aandoen; aanrichten; aanstichten; fabriceren; in het leven roepen; maken; opbrengen; opleveren; produceren; scheppen; veroorzaken; vervaardigen; voortbrengen
quitarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken uitkrijgen
relajar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; versoepelen; vertreden
reprochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; hardvallen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; onvriendelijk bejegenen; voor de voeten gooien
resumir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken een uittreksel maken; excerperen; extraheren; kort samenvatten; kort weergeven; recapituleren; resumeren; samenvatten; samenvouwen
retirarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afhaken; afkoppelen; aftreden; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; heengaan; ontslag nemen; op de achtergrond treden; opgeven; ophouden; stoppen; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; uittreden; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
sacar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aanrekenen; aanwrijven; aftappen; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; eruit nemen; extraheren; gispen; hozen; kennis opdoen; laken; laten zien; leeghozen; leren; lichten; loshalen; meekrijgen; meepikken; naar boven trekken; naar buiten halen; nadragen; nijpen; omhoog rukken; omhoog trekken; oppikken; opspelen; opspelen kaartspel; opsteken; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; uithalen; uitscheppen; verwijten; voor de dag halen; voor de voeten gooien; voorhouden
sacar el estiércol loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken stalmesten
salir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan

Wiktionary: losmaken

losmaken
verb
  1. ervoor zorgen dat iets of iemand los wordt

Cross Translation:
FromToVia
losmaken desabrochar loose — to unfasten
losmaken aflojar; soltar loosen — make less tight
losmaken relajar relax — to make something loose
losmaken desatar undo — to unfasten
losmaken desatar; desamarrar untie — to loosen, as something interlaced or knotted
losmaken soltar untie — to free from fastening or from restraint
losmaken desprender; desatar détacher — Dégager de ce qui l’attachait (sens général)

Computer vertaling door derden: