Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- planten:
- plant:
- Wiktionary:
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- plantar:
- plantarse:
-
Wiktionary:
- plantar → aanplanten, planten, poten
- plantar → achterlaten, verlaten, in de steek laten, planten, poten
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor planten (Nederlands) in het Spaans
planten:
-
planten (in de grond zetten; poten)
-
planten (telen; kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; aankweken; aanplanten; opkweken)
Conjugations for planten:
o.t.t.
- plant
- plant
- plant
- planten
- planten
- planten
o.v.t.
- plantte
- plantte
- plantte
- plantten
- plantten
- plantten
v.t.t.
- heb geplant
- hebt geplant
- heeft geplant
- hebben geplant
- hebben geplant
- hebben geplant
v.v.t.
- had geplant
- had geplant
- had geplant
- hadden geplant
- hadden geplant
- hadden geplant
o.t.t.t.
- zal planten
- zult planten
- zal planten
- zullen planten
- zullen planten
- zullen planten
o.v.t.t.
- zou planten
- zou planten
- zou planten
- zouden planten
- zouden planten
- zouden planten
diversen
- plant!
- plant!
- geplant
- plantend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het planten (aanplanten; aankweken)
-
het planten (beplanting; poten; aanplant)
Vertaal Matrix voor planten:
Verwante woorden van "planten":
planten vorm van plant:
-
de plant (gewas)
Vertaal Matrix voor plant:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cultivo | gewas; plant | aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; aanplanten; aanplanting; beplanting; bouwsel; bouwwerk; culture; cultuur; doen voorttelen; fok; fokken; fokkerij; gebouw; gebroed; gespuis; gewas; kweek; kweken; pand; plantage; planten; poten; reproductie; teelgewas; teelt; telen; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting |
planta | gewas; plant | etage; verdieping; woonlaag |
vegetal | gewas; plant | |
- | basilicum | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vegetal | plantaardig |
Verwante woorden van "plant":
Verwante definities voor "plant":
Wiktionary: plant
plant
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plant | → planta | ↔ Pflanze — Botanik: eukaryotischer Organismus, der meist in der Lage ist Photosynthese zu betreiben |
• plant | → planta; mata | ↔ plant — organism capable of photosynthesis |
• plant | → vegetal | ↔ vegetable — any plant |
• plant | → vegetal | ↔ vegetable — a person whose brain has been damaged |
• plant | → planta | ↔ plante — Végétal |
Computer vertaling door derden:
Verwante vertalingen van planten
Spaans
Uitgebreide vertaling voor planten (Spaans) in het Nederlands
plantar:
-
plantar (replantar)
-
plantar (cultivar patatas)
-
plantar (cultivar; generar; criar; fomentar; originar; engendrar)
kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken-
procreëren werkwoord
-
plantar (implantar; injertar)
Conjugations for plantar:
presente
- planto
- plantas
- planta
- plantamos
- plantáis
- plantan
imperfecto
- plantaba
- plantabas
- plantaba
- plantábamos
- plantabais
- plantaban
indefinido
- planté
- plantaste
- plantó
- plantamos
- plantasteis
- plantaron
fut. de ind.
- plantaré
- plantarás
- plantará
- plantaremos
- plantaréis
- plantarán
condic.
- plantaría
- plantarías
- plantaría
- plantaríamos
- plantaríais
- plantarían
pres. de subj.
- que plante
- que plantes
- que plante
- que plantemos
- que plantéis
- que planten
imp. de subj.
- que plantara
- que plantaras
- que plantara
- que plantáramos
- que plantarais
- que plantaran
miscelánea
- ¡planta!
- ¡plantad!
- ¡no plantes!
- ¡no plantéis!
- plantado
- plantando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor plantar:
Synoniemen voor "plantar":
Wiktionary: plantar
plantar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plantar | → achterlaten; verlaten; in de steek laten | ↔ jilt — to jilt |
• plantar | → planten; poten | ↔ plant — place in soil or other substrate in order that it may live and grow |
• plantar | → planten; poten | ↔ planter — Fixer une plante en terre pour qu’elle prenne racine. |
planten vorm van plantarse:
Conjugations for plantarse:
presente
- me planto
- te plantas
- se planta
- nos plantamos
- os plantáis
- se plantan
imperfecto
- me plantaba
- te plantabas
- se plantaba
- nos plantábamos
- os plantabais
- se plantaban
indefinido
- me planté
- te plantaste
- se plantó
- nos plantamos
- os plantasteis
- se plantaron
fut. de ind.
- me plantaré
- te plantarás
- se plantará
- nos plantaremos
- os plantaréis
- se plantarán
condic.
- me plantaría
- te plantarías
- se plantaría
- nos plantaríamos
- os plantaríais
- se plantarían
pres. de subj.
- que me plante
- que te plantes
- que se plante
- que nos plantemos
- que os plantéis
- que se planten
imp. de subj.
- que me plantara
- que te plantaras
- que se plantara
- que nos plantáramos
- que os plantarais
- que se plantaran
miscelánea
- ¡plantate!
- ¡plantaos!
- ¡no te plantes!
- ¡no os plantéis!
- plantado
- plantándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor plantarse:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
declineren | cambio; declinación | |
weigeren | rechazar; rehusar | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
declineren | negarse; plantarse; rechazar | abreviar; ahorrar; bajar; cascar; conjugar; decaer; declinar; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; flectar la cabeza; hacer recortes; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; robar; vencer |
vertikken | negarse; plantarse; rechazar | |
weigeren | negarse; plantarse; rechazar | anular; denegar; deponer; descartar; despedir; enviar; negar; no aceptar; no dejar entrar; no funcionar; rebotar; rechazar; rehusar; suspender |
Synoniemen voor "plantarse":
Computer vertaling door derden: