Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor huid (Nederlands) in het Spaans

huid:

huid [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de huid (vel)
    la piel; el cuero; el pellejo; el cutis
    • piel [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cuero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pellejo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cutis [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor huid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cuero huid; vel leder; leer
cutis huid; vel
pellejo huid; vel hachje
piel huid; vel afzetting met bont; bont; halsbontje; omhulling; pels; peul; schil; vacht; vel

Verwante woorden van "huid":


Synoniemen voor "huid":


Verwante definities voor "huid":

  1. buitenste laag van mensen en dieren1
    • mijn huid is verbrand door de zon1

Wiktionary: huid

huid
noun
  1. vel, de buitenste laag weefsel die het lichaam bedekt
  2. de buitenbekleding van een schip

Cross Translation:
FromToVia
huid cuero; piel hide — skin of an animal
huid integumento integument — outer protective covering of body
huid piel skin — outer covering of the body of a person or animal
huid piel Haut — größtes Sinnesorgan bei Menschen und Tieren, das gleichzeitig als Schutz des darunter liegenden Gewebes, Atmung, Wärmeregulierung und anderem dient
huid piel peau — anatomie|fr enveloppe d’un corps humain ou animal.

Verwante vertalingen van huid



Spaans

Uitgebreide vertaling voor huid (Spaans) in het Nederlands

huir:

huir werkwoord

  1. huir (fluir; esquivar; correr; )
    vluchten; wegvluchten; vlieden
    • vluchten werkwoord (vlucht, vluchtte, vluchtten, gevlucht)
    • wegvluchten werkwoord
    • vlieden werkwoord (vlied, vliedt, vlood, vloden, gevloden)
  2. huir (aceptar; recibir; evitar; )
    ontvangen; krijgen; in ontvangst nemen; opstrijken
    • ontvangen werkwoord (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • krijgen werkwoord (krijg, krijgt, kreeg, kregen, gekregen)
    • in ontvangst nemen werkwoord (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
    • opstrijken werkwoord (strijk op, strijkt op, streek op, streken op, opgestreken)
  3. huir (desertar; fugarse)
    deserteren; het leger ontvluchten

Conjugations for huir:

presente
  1. huyo
  2. huyes
  3. huye
  4. huimos
  5. huís
  6. huyen
imperfecto
  1. huía
  2. huías
  3. huía
  4. huíamos
  5. huíais
  6. huían
indefinido
  1. huí
  2. huiste
  3. huyó
  4. huimos
  5. huisteis
  6. huyeron
fut. de ind.
  1. huiré
  2. huirás
  3. huirá
  4. huiremos
  5. huiréis
  6. huirán
condic.
  1. huiría
  2. huirías
  3. huiría
  4. huiríamos
  5. huiríais
  6. huirían
pres. de subj.
  1. que huya
  2. que huyas
  3. que huya
  4. que huyamos
  5. que huyáis
  6. que huyan
imp. de subj.
  1. que huyera
  2. que huyeras
  3. que huyera
  4. que huyeramos
  5. que huyerais
  6. que huyeran
miscelánea
  1. ¡huye!
  2. ¡huid!
  3. ¡no huyas!
  4. ¡no huyáis!
  5. huido
  6. huyendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor huir:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deserteren desertar; fugarse; huir
het leger ontvluchten desertar; fugarse; huir
in ontvangst nemen aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir aceptar; recibir
krijgen aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
ontvangen aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir aceptar; acoger; recibir
opstrijken aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
vlieden ceder; correr; discurrir; escurrirse; esquivar; fluir; huir
vluchten ceder; correr; discurrir; escurrirse; esquivar; fluir; huir apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir
wegvluchten ceder; correr; discurrir; escurrirse; esquivar; fluir; huir escapar; evadir

Synoniemen voor "huir":


Wiktionary: huir

huir
verb
  1. formeel: (van tijd) voorbijgaan
  2. formeel: snel weg trachten te komen, vluchten
  3. (onovergankelijk) trachten te ontkomen aan dreigend gevaar

Cross Translation:
FromToVia
huir wegrennen abscond — to hide (something)
huir wegvluchten; vluchten; ontsnappen flee — to run away; to escape
huir ontlopen; ontkomen; ontvluchten flee — to escape from
huir vluchten fly — to flee
huir vluchten; weglopen run away — to flee by running
huir vluchten fliehen — schnelles verlassen eines Ortes beispielsweise aufgrund befürchteter Gefahr
huir lekken fuir — S’éloigner à toute vitesse, par peur.