Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. banen:
  2. ban:
  3. Wiktionary:
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bañar:
  2. bañarse:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor banen (Nederlands) in het Spaans

banen:

banen werkwoord (baan, baant, baande, baanden, gebaand)

  1. banen (vrijmaken; bevrijden; emanciperen; vrijvechten; verlossen)
    liberar

Conjugations for banen:

o.t.t.
  1. baan
  2. baant
  3. baant
  4. banen
  5. banen
  6. banen
o.v.t.
  1. baande
  2. baande
  3. baande
  4. baanden
  5. baanden
  6. baanden
v.t.t.
  1. heb gebaand
  2. hebt gebaand
  3. heeft gebaand
  4. hebben gebaand
  5. hebben gebaand
  6. hebben gebaand
v.v.t.
  1. had gebaand
  2. had gebaand
  3. had gebaand
  4. hadden gebaand
  5. hadden gebaand
  6. hadden gebaand
o.t.t.t.
  1. zal banen
  2. zult banen
  3. zal banen
  4. zullen banen
  5. zullen banen
  6. zullen banen
o.v.t.t.
  1. zou banen
  2. zou banen
  3. zou banen
  4. zouden banen
  5. zouden banen
  6. zouden banen
diversen
  1. baan!
  2. baant!
  3. gebaand
  4. banende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor banen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
liberar bevrijden; loslaten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
liberar banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van belegeraars; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; loskomen; loslaten; losmaken; niet vasthouden; ontsnappen; ontzetten; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; zich bevrijden

Verwante woorden van "banen":


Wiktionary: banen

banen
verb
  1. zich een weg ~: een pad maken waar er geen was, resoluut doordringen in iets

banen vorm van ban:

ban [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ban (kerkban)
    la excomunión; el destierro; el anatema; el boicoteo
  2. de ban (betoverende invloed)
    el encantamiento

Vertaal Matrix voor ban:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anatema ban; kerkban banvloek; vertikking; vervloeking; verwensing; vloek
boicoteo ban; kerkban boycot
destierro ban; kerkban ballingschap; deportatie; uitbanning; uitwijzing; verbanning; verjaging
encantamiento ban; betoverende invloed aanlokkelijkheid; aantrekkelijkheid; bekoorlijkheid; bekoring; betovering; fascinatie
excomunión ban; kerkban

Verwante woorden van "ban":


Wiktionary: ban


Cross Translation:
FromToVia
ban anatema anathème — (christianisme) sentence de malédiction qui retrancher de la communion de l’Église.
ban territorio territoireétendue de terre plus ou moins précisément délimitée.

Verwante vertalingen van banen



Spaans

Uitgebreide vertaling voor banen (Spaans) in het Nederlands

banen vorm van bañar:

bañar werkwoord

  1. bañar (bañarse; darse un baño)
    baden
    • baden werkwoord (baad, baadt, baadde, baadden, gebaad)
  2. bañar (enjuagar; lavar)
    omspoelen
    • omspoelen werkwoord (spoel om, spoelt om, spoelde om, spoelden om, omgespoeld)
  3. bañar (lavar; enjuagar)
    omspoelen met water; uitspoelen

Conjugations for bañar:

presente
  1. baño
  2. bañas
  3. baña
  4. bañamos
  5. bañáis
  6. bañan
imperfecto
  1. bañaba
  2. bañabas
  3. bañaba
  4. bañábamos
  5. bañabais
  6. bañaban
indefinido
  1. bañé
  2. bañaste
  3. bañó
  4. bañamos
  5. bañasteis
  6. bañaron
fut. de ind.
  1. bañaré
  2. bañarás
  3. bañará
  4. bañaremos
  5. bañaréis
  6. bañarán
condic.
  1. bañaría
  2. bañarías
  3. bañaría
  4. bañaríamos
  5. bañaríais
  6. bañarían
pres. de subj.
  1. que bañe
  2. que bañes
  3. que bañe
  4. que bañemos
  5. que bañéis
  6. que bañen
imp. de subj.
  1. que bañara
  2. que bañaras
  3. que bañara
  4. que bañáramos
  5. que bañarais
  6. que bañaran
miscelánea
  1. ¡baña!
  2. ¡bañad!
  3. ¡no bañes!
  4. ¡no bañéis!
  5. bañado
  6. bañando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor bañar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baden bañar; bañarse; darse un baño
omspoelen bañar; enjuagar; lavar
omspoelen met water bañar; enjuagar; lavar
uitspoelen bañar; enjuagar; lavar

Synoniemen voor "bañar":


Wiktionary: bañar


Cross Translation:
FromToVia
bañar in bad doen baignerimmerger et faire séjourner un corps plus ou moins longtemps dans l’eau ou dans quelque autre liquide.

bañarse:

bañarse werkwoord

  1. bañarse
    zwemmen
    • zwemmen werkwoord (zwem, zwemt, zwom, zwommen, gezwommen)
  2. bañarse (bañar; darse un baño)
    baden
    • baden werkwoord (baad, baadt, baadde, baadden, gebaad)
  3. bañarse (tomar un baño)
    een bad nemen
    • een bad nemen werkwoord (neem een bad, neemt een bad, nam een bad, namen een bad, een bad genomen)

Conjugations for bañarse:

presente
  1. me baño
  2. te bañas
  3. se baña
  4. nos bañamos
  5. os bañáis
  6. se bañan
imperfecto
  1. me bañaba
  2. te bañabas
  3. se bañaba
  4. nos bañábamos
  5. os bañabais
  6. se bañaban
indefinido
  1. me bañé
  2. te bañaste
  3. se bañó
  4. nos bañamos
  5. os bañasteis
  6. se bañaron
fut. de ind.
  1. me bañaré
  2. te bañarás
  3. se bañará
  4. nos bañaremos
  5. os bañaréis
  6. se bañarán
condic.
  1. me bañaría
  2. te bañarías
  3. se bañaría
  4. nos bañaríamos
  5. os bañaríais
  6. se bañarían
pres. de subj.
  1. que me bañe
  2. que te bañes
  3. que se bañe
  4. que nos bañemos
  5. que os bañéis
  6. que se bañen
imp. de subj.
  1. que me bañara
  2. que te bañaras
  3. que se bañara
  4. que nos bañáramos
  5. que os bañarais
  6. que se bañaran
miscelánea
  1. ¡bañate!
  2. ¡bañaos!
  3. ¡no te bañes!
  4. ¡no os bañéis!
  5. bañado
  6. bañándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor bañarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zwemmen natación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baden bañar; bañarse; darse un baño
een bad nemen bañarse; tomar un baño
zwemmen bañarse

Synoniemen voor "bañarse":


Wiktionary: bañarse


Cross Translation:
FromToVia
bañarse douchen; [[een douche nemen]]; [[een stortbad nemen]] shower — to bathe using a shower