Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. skelter:
  2. skelteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor skelter (Nederlands) in het Spaans

skelter:

skelter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de skelter
    el cart
    • cart [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor skelter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cart skelter

Verwante woorden van "skelter":


skelteren:

skelteren werkwoord (skelter, skeltert, skelterde, skelterden, geskelterd)

  1. skelteren

Conjugations for skelteren:

o.t.t.
  1. skelter
  2. skeltert
  3. skeltert
  4. skelteren
  5. skelteren
  6. skelteren
o.v.t.
  1. skelterde
  2. skelterde
  3. skelterde
  4. skelterden
  5. skelterden
  6. skelterden
v.t.t.
  1. heb geskelterd
  2. hebt geskelterd
  3. heeft geskelterd
  4. hebben geskelterd
  5. hebben geskelterd
  6. hebben geskelterd
v.v.t.
  1. had geskelterd
  2. had geskelterd
  3. had geskelterd
  4. hadden geskelterd
  5. hadden geskelterd
  6. hadden geskelterd
o.t.t.t.
  1. zal skelteren
  2. zult skelteren
  3. zal skelteren
  4. zullen skelteren
  5. zullen skelteren
  6. zullen skelteren
o.v.t.t.
  1. zou skelteren
  2. zou skelteren
  3. zou skelteren
  4. zouden skelteren
  5. zouden skelteren
  6. zouden skelteren
en verder
  1. ben geskelterd
  2. bent geskelterd
  3. is geskelterd
  4. zijn geskelterd
  5. zijn geskelterd
  6. zijn geskelterd
diversen
  1. skelter!
  2. skeltert!
  3. geskelterd
  4. skelterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor skelteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hacer karting skelteren

Verwante woorden van "skelteren":