Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. klimop:
  2. opklimmen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klimop (Nederlands) in het Frans

klimop:

klimop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de klimop
    le lierre
    • lierre [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor klimop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lierre klimop

Wiktionary: klimop

klimop
noun
  1. Hedera helix, een groenblijvende houtige plant
klimop
noun
  1. w|Hedera helix, plante sempervirente, qui ramper à terre ou qui grimper le long des murailles et autour des arbres.

Cross Translation:
FromToVia
klimop lierre ivy — plant
klimop lierre EfeuBotanik: Pflanzengattung aus der Familie der Araliengewächse (Araliaceae)
klimop lierre EfeuBotanik: immergrüne Kletterpflanze aus der Gattung Efeu

opklimmen:

opklimmen werkwoord (klim op, klimt op, klom op, klommen op, opgeklommen)

  1. opklimmen (klimmen; opklauteren)
    grimper; escalader; gravir; monter; faire l'ascension
    • grimper werkwoord (grimpe, grimpes, grimpons, grimpez, )
    • escalader werkwoord (escalade, escalades, escaladons, escaladez, )
    • gravir werkwoord (gravis, gravit, gravissons, gravissez, )
    • monter werkwoord (monte, montes, montons, montez, )
    • faire l'ascension werkwoord

Conjugations for opklimmen:

o.t.t.
  1. klim op
  2. klimt op
  3. klimt op
  4. klimmen op
  5. klimmen op
  6. klimmen op
o.v.t.
  1. klom op
  2. klom op
  3. klom op
  4. klommen op
  5. klommen op
  6. klommen op
v.t.t.
  1. ben opgeklommen
  2. bent opgeklommen
  3. is opgeklommen
  4. zijn opgeklommen
  5. zijn opgeklommen
  6. zijn opgeklommen
v.v.t.
  1. was opgeklommen
  2. was opgeklommen
  3. was opgeklommen
  4. waren opgeklommen
  5. waren opgeklommen
  6. waren opgeklommen
o.t.t.t.
  1. zal opklimmen
  2. zult opklimmen
  3. zal opklimmen
  4. zullen opklimmen
  5. zullen opklimmen
  6. zullen opklimmen
o.v.t.t.
  1. zou opklimmen
  2. zou opklimmen
  3. zou opklimmen
  4. zouden opklimmen
  5. zouden opklimmen
  6. zouden opklimmen
diversen
  1. klim op!
  2. klimt op!
  3. opgeklommen
  4. opklimmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opklimmen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opklimmen (stijgen)
    l'escalade; la montée; l'ascension

Vertaal Matrix voor opklimmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ascension opklimmen; stijgen aangroeiing; aanwas; beklimming; bergbeklimming; bestijging; klim; vermeerdering
escalade opklimmen; stijgen beklimming; bestijging; escalatie; geklauter; klim
monter klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
montée opklimmen; stijgen aangroei; aangroeiing; aanvoerweg; aanwas; aanwinst; beklimming; bestijging; bevordering; expansie; graad van doctor verkrijgen; groei; groter worden; inrit; klim; opgang; opklimming in rang; oprijden; oprijlaan; oprit; promotie; stijging; toename; toeneming; trap; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
escalader klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; overklimmen; stijgen
faire l'ascension klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen
gravir klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; jezelf opwerken; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opwerken; stijgen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
grimper klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; geslachtsgemeenschap hebben; inklimmen; klauteren; klimmen; neuken; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; rijzen; stijgen; vozen
monter klimmen; opklauteren; opklimmen assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; heffen; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; klimmen; koppelen; lichten; monteren; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven tillen; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog gaan; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdragen; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; omhoogstijgen; opgaan; opheffen; oprijden; oprijzen; opstaan; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts dragen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; stijgen; tillen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
ascension sprong; stijging