Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanvang (Nederlands) in het Frans

aanvang:

aanvang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de aanvang (begin; opening; start; inzet)
    le début; le commencement; l'ouverture; le départ; le démarrage; l'amorce; l'origine; le décollage

Vertaal Matrix voor aanvang:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amorce aanvang; begin; inzet; opening; start aas; lokaas; lokmiddel; lokvogel; slaghoedje
commencement aanvang; begin; inzet; opening; start aanhef; aanheffen; aanloopstadium; aanlooptijd; aanvangen; aanvangstijd; bakermat; beginnen; begintijd; hoofd; inzetten; oorsprong; starttijd; titel; vertrektijd
début aanvang; begin; inzet; opening; start aanhef; aanheffen; aanvangen; aanvangstijd; beginne; beginnen; begintijd; debuut; eerste optreden; hoofd; inzetten; starttijd; titel; vertrektijd
décollage aanvang; begin; inzet; opening; start afreis; afvaart; afvaren; opstijging; uitvaren; vertrek
démarrage aanvang; begin; inzet; opening; start accelereren; afreis; afvaart; afvaren; opstarten; optrekken; uitvaren; versnellen; vertrek
départ aanvang; begin; inzet; opening; start aanvangstijd; afreis; afrit; afvaart; afvaren; afvliegen; begintijd; heengaan; starttijd; uitvaren; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen
origine aanvang; begin; inzet; opening; start aanvangstijd; afkomst; afstammen; afstamming; bakermat; begintijd; herkomst; komaf; oorsprong; origine; spruiten; starttijd; vertrektijd
ouverture aanvang; begin; inzet; opening; start brandpuntsverhouding; bres; f-getal; gat; lek; lekken; ontsluiten; ontsluiting; opendoen; openduwen; opening; openlegging; openmaken; openstelling; openstoten; ouverture

Wiktionary: aanvang

aanvang
noun
  1. begin
aanvang
noun
  1. commencement.
  2. jeunesse, état de celui qui est enfant

Cross Translation:
FromToVia
aanvang commencement; début beginning — that which begins or originates something
aanvang commencement; début inception — the creation or beginning of something

aanvang vorm van aanvangen:

aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)

  1. aanvangen (starten; beginnen; van start gaan)
    commencer; commencer à; démarrer; lancer; mettre en marche; prendre; faire; débuter; entamer; envoyer; partir; entrer en vigueur; donner le signal du départ pour; engager; entreprendre; ouvrir; se mettre en mouvement; amorcer; toucher; activer; s'activer
    • commencer werkwoord (commence, commences, commençons, commencez, )
    • commencer à werkwoord
    • démarrer werkwoord (démarre, démarres, démarrons, démarrez, )
    • lancer werkwoord (lance, lances, lançons, lancez, )
    • mettre en marche werkwoord
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )
    • faire werkwoord (fais, fait, faisons, faites, )
    • débuter werkwoord (débute, débutes, débutons, débutez, )
    • entamer werkwoord (entame, entames, entamons, entamez, )
    • envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • entrer en vigueur werkwoord
    • engager werkwoord (engage, engages, engageons, engagez, )
    • entreprendre werkwoord (entreprends, entreprend, entreprenons, entreprenez, )
    • ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • amorcer werkwoord (amorce, amorces, amorçons, amorcez, )
    • toucher werkwoord (touche, touches, touchons, touchez, )
    • activer werkwoord (active, actives, activons, activez, )
    • s'activer werkwoord

Conjugations for aanvangen:

o.t.t.
  1. vang aan
  2. vangt aan
  3. vangt aan
  4. vangen aan
  5. vangen aan
  6. vangen aan
o.v.t.
  1. ving aan
  2. ving aan
  3. ving aan
  4. vingen aan
  5. vingen aan
  6. vingen aan
v.t.t.
  1. heb aangevangen
  2. hebt aangevangen
  3. heeft aangevangen
  4. hebben aangevangen
  5. hebben aangevangen
  6. hebben aangevangen
v.v.t.
  1. had aangevangen
  2. had aangevangen
  3. had aangevangen
  4. hadden aangevangen
  5. hadden aangevangen
  6. hadden aangevangen
o.t.t.t.
  1. zal aanvangen
  2. zult aanvangen
  3. zal aanvangen
  4. zullen aanvangen
  5. zullen aanvangen
  6. zullen aanvangen
o.v.t.t.
  1. zou aanvangen
  2. zou aanvangen
  3. zou aanvangen
  4. zouden aanvangen
  5. zouden aanvangen
  6. zouden aanvangen
diversen
  1. vang aan!
  2. vangt aan!
  3. aangevangen
  4. aanvangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvangen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanvangen (beginnen)
    le début; le commencement

Vertaal Matrix voor aanvangen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
commencement aanvangen; beginnen aanhef; aanheffen; aanloopstadium; aanlooptijd; aanvang; aanvangstijd; bakermat; begin; begintijd; hoofd; inzet; inzetten; oorsprong; opening; start; starttijd; titel; vertrektijd
début aanvangen; beginnen aanhef; aanheffen; aanvang; aanvangstijd; begin; beginne; begintijd; debuut; eerste optreden; hoofd; inzet; inzetten; opening; start; starttijd; titel; vertrektijd
lancer omhoog werpen; opwerpen
toucher aanraking; aanslag; contact; gevoelszin; impact; prikkeling; sensatie; tastzin; zintuiglijke gewaarwording
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; accelereren; activeren; animeren; bemoedigen; bespoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; initiëren; instigeren; introduceren; kennis laten maken; motiveren; op gang brengen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opstoken; opwekken; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toemoedigen; verhaasten; versnellen; voorstellen
amorcer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan introduceren; kennis laten maken; seeden; voorstellen
commencer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; arrangeren; beginnen; een begin nemen; iets op touw zetten; inluiden; intreden; inzetten; ondernemen; op gang komen; regelen; starten
commencer à aanvangen; beginnen; starten; van start gaan introduceren; kennis laten maken; voorstellen
donner le signal du départ pour aanvangen; beginnen; starten; van start gaan introduceren; kennis laten maken; voorstellen
débuter aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; beginnen; debuteren; een begin nemen; ondernemen
démarrer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aansnijden; accelereren; beginnen; een begin nemen; entameren; gaan rijden; gas geven; gesprek aanknopen; inluiden; intreden; inzetten; losgooien; loswerpen; ondernemen; op gang komen; openen; opstarten; optrekken van auto; opwerpen; spurten; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
engager aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aangaan; aangrijpen; aanknopen; aannemen; aanroepen; aantrekken; aanvaarden; aanwenden; aanwerven; accepteren; aftrappen; benoemen; benutten; engageren; erbij betrekken; erbij halen; erbij roepen; gebruiken; in dienst nemen; in functie aanstellen; in ontvangst nemen; inhuren; inroepen; inviteren; mobiliseren; ondernemen; ontvangen; panden; rekruteren; ronselen; toepassen; uitnodigen; werven
entamer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aannemen; aansnijden; aanvaarden; aanvoeren; accepteren; afsnijden; beginnen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; in ontvangst nemen; naar voren brengen; ondernemen; ontvangen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; poneren; snijden; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen
entreprendre aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; aangaan; beginnen; een begin nemen; in handen nemen; ondernemen; stevig aanpakken; streng behandelen
entrer en vigueur aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; beginnen; betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; een begin nemen; in werking treden; ingaan
envoyer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan geld overmaken; insturen; introduceren; inzenden; kennis laten maken; opsturen; overboeken; overschrijven; overzenden; posten; rondsturen; sturen; toesturen; toezenden; versturen; verwijzen naar; verzenden; voorstellen; wegsturen; wegzenden; zenden
faire aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aandoen; aanrichten; aanstichten; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beoefenen; berokkenen; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; handelen; in het leven roepen; klaarkrijgen; klaarmaken; maken; plegen; praktiseren; scheppen; sport uitoefenen; tot stand brengen; uitoefenen; uitrichten; uitvoeren; veroorzaken; verrichten; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
lancer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; arrangeren; beginnen; bouwen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; iets op touw zetten; ingooien; inluiden; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; openen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; poneren; regelen; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbrengen; uitgeven; voor de dag komen met; voorstellen
mettre en marche aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; aandoen; aandraaien; aandrijven; aangaan; aankaarten; aanknopen; aanmaken; aanslingeren; aansnijden; aansporen; aanzetten; aanzwengelen; beginnen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; handelen; in werking stellen; inluiden; inschakelen; leven; manipuleren; ondernemen; openen; opereren; opkrikken; opstarten; optreden; opwekken; opwerpen; prikkelen; procederen; starten; stimuleren; te berde brengen; te werk gaan; ter sprake brengen; werken
ouvrir aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; detacheren; doorprikken; een begin nemen; een weg vrijmaken; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; losgaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontgrendelen; ontknopen; ontplooien; ontsluiten; openbreken; opendoen; opendraaien; opendrukken; openen; opengaan; openleggen; openmaken; openprikken; openslaan; opensteken; openstellen; opentrekken; opwerpen; scheiden; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; uiteenvouwen; vrijgeven; zich een weg banen
partir aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; beginnen; bezwijken; doodgaan; een begin nemen; gaan; heengaan; inslapen; lopend weggaan; omkomen; opbreken; opstappen; overlijden; smeren; sneuvelen; sterven; terugtrekken; uittreden; uitzeilen; vallen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvallen; wegvaren; zich begeven
prendre aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
s'activer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; beginnen; een begin nemen
se mettre en mouvement aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; beginnen; een begin nemen; intreden; inzetten; op gang komen
toucher aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aangaan; aangrijpen; aanraken; aanroeren; aanstippen; bekomen; beroeren; betasten; betreffen; bevoelen; beïnvloeden; even aanraken; geld in ontvangst nemen; grenzen; grenzen aan; iets verduren; incasseren; innen; ondernemen; ontmoeten; ontroeren; opvangen; raken; slaan op; tegenkomen; toucheren; treffen; verdienen; verkrijgen; verwerven; voelen; zich hervinden
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
activer inschakelen

Verwante definities voor "aanvangen":

  1. ergens mee starten1
    • wanneer vangt de voorstelling aan?1

Wiktionary: aanvangen

aanvangen
verb
  1. beginnen, starten
aanvangen
Cross Translation:
FromToVia
aanvangen commencer begin — To start, to initiate or take the first step into something.
aanvangen commencer commence — To begin, start
aanvangen départ start — beginning of an activity
aanvangen commencer; entamer start — to begin
aanvangen commencer start — of an activity, to begin

Computer vertaling door derden: