Nederlands

Uitgebreide vertaling voor irritant (Nederlands) in het Frans

irritant:

irritant bijvoeglijk naamwoord

  1. irritant (ergerlijk; vervelend)
    embêtant; irritant; ennuyeux; énervant; gênant; ennuyant; embarrassant; ennuyeusement; agaçant; dérangeant; d'une manière ennuyeuse

Vertaal Matrix voor irritant:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agaçant ergerlijk; irritant; vervelend hinderlijk; lastig; onaangenaam; onprettig; storend; tergend; treiterig; zenuwslopend
d'une manière ennuyeuse ergerlijk; irritant; vervelend
dérangeant ergerlijk; irritant; vervelend hinderlijk; lastig; naar; onaangenaam; ongelegen; onplezierig; onprettig; onverkwikkelijk; storend
embarrassant ergerlijk; irritant; vervelend benard; benauwd; ernstig; gênant; hachelijk; hinder veroorzakend; hinderlijk; kritiek; lastig; lastige; met een groot gewicht; moeilijk; niet makkelijk; onaangenaam; ongemakkelijk; onhandelbaar; onhanteerbaar; onprettig; penibel; storend; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar
embêtant ergerlijk; irritant; vervelend afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
ennuyant ergerlijk; irritant; vervelend afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
ennuyeusement ergerlijk; irritant; vervelend afgezaagd; eentonig; langdradig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; taai; vervelend; zonder afleiding
ennuyeux ergerlijk; irritant; vervelend afgezaagd; afstompend; eentonig; ellendig; flauw; geestdodend; hinderlijk; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; melig; monotoon; onaangenaam; rot; saai; saaie; slaapverwekkend; stom; storend; suf; taai; vervelend; zonder afleiding
gênant ergerlijk; irritant; vervelend benard; benauwd; ernstig; genant; gênant; hachelijk; hinder veroorzakend; hinderlijk; kritiek; lastig; lastige; moeilijk; niet makkelijk; niet schikkend; onaangenaam; ongemakkelijk; onprettig; penibel; pijnlijk; storend; zeer doend; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar
irritant ergerlijk; irritant; vervelend hinderlijk; irriterend; lastig; onaangenaam; prikkelend; storend; verstorend
énervant ergerlijk; irritant; vervelend zenuwslopend

Verwante woorden van "irritant":

  • irritante

Wiktionary: irritant

irritant
adjective
  1. in hoge mate vervelend
irritant
adjective
  1. verlan irritant, frustrant, en parlant notamment d’une personne.

Cross Translation:
FromToVia
irritant agaçant pesky — annoying, troublesome, irritating

Computer vertaling door derden:


Frans

Uitgebreide vertaling voor irritant (Frans) in het Nederlands

irritant:

irritant bijvoeglijk naamwoord

  1. irritant (agaçant; embêtant; ennuyeux; )
    vervelend; irritant; ergerlijk
  2. irritant
    prikkelend; irriterend
  3. irritant
    verstorend
  4. irritant (agaçant; ennuyeux; désagréable; )
    onaangenaam; lastig; storend; hinderlijk

Vertaal Matrix voor irritant:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ergerlijk agaçant; d'une manière ennuyeuse; dérangeant; embarrassant; embêtant; ennuyant; ennuyeusement; ennuyeux; gênant; irritant; énervant
hinderlijk agaçant; dérangeant; désagréable; désagréablement; embarrassant; ennuyeux; gênant; inopportun; irritant; pénible déplaisant; dérangeant; désagréable; désagréablement
irritant agaçant; d'une manière ennuyeuse; dérangeant; embarrassant; embêtant; ennuyant; ennuyeusement; ennuyeux; gênant; irritant; énervant
lastig agaçant; dérangeant; désagréable; désagréablement; embarrassant; ennuyeux; gênant; inopportun; irritant; pénible accablant; aléatoire; assommant; avec peine; compliqué; critique; de manière précaire; difficile; difficilement; dur; délicat; déplaisant; dérangeant; désagréable; désagréablement; embarrassant; ennuyeux; exigeant; gênant; hasardeux; importun; incertain; inopportun; lourd; mal à propos; oppressant; pressant; précaire; précairement; pénible; péniblement; périlleuse; périlleux; à contre-temps; à titre précaire; écrasant; étreignant
onaangenaam agaçant; dérangeant; désagréable; désagréablement; embarrassant; ennuyeux; gênant; inopportun; irritant; pénible déplaisant; dérangeant; désagréable; désagréablement
prikkelend irritant
storend agaçant; dérangeant; désagréable; désagréablement; embarrassant; ennuyeux; gênant; inopportun; irritant; pénible déplaisant; dérangeant; désagréable; désagréablement; gênant; importun; inopportun; pénible; à contre-temps
vervelend agaçant; d'une manière ennuyeuse; dérangeant; embarrassant; embêtant; ennuyant; ennuyeusement; ennuyeux; gênant; irritant; énervant assommant; d'une manière prolixe; de manière ennuyeuse; de manière monotone; désagréable; ennuyant; ennuyeusement; ennuyeux; ennuyé; languisant; longuement; monotone; morne; mécontent; prolixe; prolixement; redondant; verbeusement; verbeux
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
irriterend irritant
verstorend irritant

Synoniemen voor "irritant":


Wiktionary: irritant

irritant
adverb
  1. ergernis wekkend
adjective
  1. in hoge mate vervelend

Cross Translation:
FromToVia
irritant vervelend annoying — causing irritation or annoyance; troublesome; vexatious

irriter:

irriter werkwoord (irrite, irrites, irritons, irritez, )

  1. irriter (harceler; taquiner; enquiquiner; agacer; asticoter)
    uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; sarren; tergen
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
    • pesten werkwoord (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen werkwoord (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • treiteren werkwoord (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tarten werkwoord (tart, tartte, tartten, getart)
    • stangen werkwoord
    • jennen werkwoord (jen, jent, jende, jenden, gejend)
    • zieken werkwoord (ziek, ziekt, ziekte, ziekten, geziekt)
    • sarren werkwoord (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
    • tergen werkwoord (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
  2. irriter (énerver; agacer; piquer; s'irriter)
    irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
    • irriteren werkwoord (irriteer, irriteert, irriteerde, irriteerden, geïrriteerd)
    • vervelen werkwoord (verveel, verveelt, verveelde, verveelden, verveeld)
    ergeren
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    • ergeren werkwoord (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)
      • ik erger hem met die muziek1
  3. irriter (troubler; déranger; perturber; )
    verstoren; vertoornen
    • verstoren werkwoord (verstoor, verstoort, verstoorde, verstoorden, verstoord)
    • vertoornen werkwoord (vertoorn, vertoornt, vertoornde, vertoornden, vertoornd)
  4. irriter (aigrir; gâter; empoisonner; exaspérer; enfieller)
    verknoeien; iets vergallen
  5. irriter (râper; frotter; polir; )
    schaven; raspen; schuren
    • schaven werkwoord (schaaf, schaaft, schaafte, schaaften, geschaafd)
    • raspen werkwoord (rasp, raspt, raspte, raspten, geraspt)
    • schuren werkwoord (schuur, schuurt, schuurde, schuurden, geschuurd)

Conjugations for irriter:

Présent
  1. irrite
  2. irrites
  3. irrite
  4. irritons
  5. irritez
  6. irritent
imparfait
  1. irritais
  2. irritais
  3. irritait
  4. irritions
  5. irritiez
  6. irritaient
passé simple
  1. irritai
  2. irritas
  3. irrita
  4. irritâmes
  5. irritâtes
  6. irritèrent
futur simple
  1. irriterai
  2. irriteras
  3. irritera
  4. irriterons
  5. irriterez
  6. irriteront
subjonctif présent
  1. que j'irrite
  2. que tu irrites
  3. qu'il irrite
  4. que nous irritions
  5. que vous irritiez
  6. qu'ils irritent
conditionnel présent
  1. irriterais
  2. irriterais
  3. irriterait
  4. irriterions
  5. irriteriez
  6. irriteraient
passé composé
  1. ai irrité
  2. as irrité
  3. a irrité
  4. avons irrité
  5. avez irrité
  6. ont irrité
divers
  1. irrite!
  2. irritez!
  3. irritons!
  4. irrité
  5. irritant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor irriter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plagen atrocités; horreurs; misères; tortures; tourments; épouvantes
treiteren tracasserie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ergeren agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
iets vergallen aigrir; empoisonner; enfieller; exaspérer; gâter; irriter
irriteren agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
jennen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
op de zenuwen werken agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
pesten agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
plagen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
raspen craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
sarren agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
schaven craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
schuren craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
stangen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
tarten agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
tergen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
treiteren agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
uitdagen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner inciter à; provoquer; susciter
verknoeien aigrir; empoisonner; enfieller; exaspérer; gâter; irriter abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; dissiper; défigurer; dépérir; détériorer; empester; empoisonner; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner
verstoren brouiller; déranger; fâcher; gêner; interrompre; irriter; mettre en colère; perturber; troubler troubler
vertoornen brouiller; déranger; fâcher; gêner; interrompre; irriter; mettre en colère; perturber; troubler
vervelen agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver embêter; ennuyer
zieken agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner

Synoniemen voor "irriter":


Wiktionary: irriter

irriter irriter
verb
  1. op onaangename wijze prikkelen
  2. iemand voortdurend lastig vallen

Cross Translation:
FromToVia
irriter irriteren; vervelen chafe — to be vexed; to fret; to be irritated
irriter irriteren exacerbate — to irritate
irriter steken; prikken; irriteren; branden nettle — of the nettle plant etc., to sting causing a rash
irriter steken; irriteren; op de heupen werken nettle — to pique, irritate, vex or provoke someone

Computer vertaling door derden: