Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vaart (Nederlands) in het Frans

vaart:

vaart [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de vaart (snelheid; spoed; tempo; gang)
    la vitesse; l'urgence; la vitesse de conduite; la rapidité; la précipitation; le train
  2. de vaart (kanaal; gracht)
    le canal
    • canal [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de vaart (vlugheid; snelheid; vlotheid; )
    la rapidité; la vélocité; l'allure; la promptitude; la précipitation; la vitesse
  4. de vaart (in volle vaart)
    la vitesse; l'allure; la marche; l'à toute allure

Vertaal Matrix voor vaart:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allure gezwindheid; in volle vaart; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid aangezicht; aanzien; air; allure; buitenkant; draf; gang van een paard; gedaante; gelaat; kwiekheid; rijsnelheid; tred; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
canal gracht; kanaal; vaart communicatiekanaal; kanaal; mui
marche in volle vaart; vaart beloop; doorreis; doortocht; mate van beweeglijkheid van het lichaam; motoriek; opmars; opstap; opstapje; sport; traptrede; trede; trede van een ladder; tree; voortbeweging; voortgang; wandelsport
promptitude gezwindheid; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid adremheid; bereidheid; bereidwilligheid; bijdehandheid; gereedheid; gevatheid; paraatheid; snedigheid; tijdigheid
précipitation gang; gezwindheid; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; spoed; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid bespoediging; gauwigheid; gedraaf; gehaast; gehaastheid; gehol; gejaag; gejaagdheid; gejacht; gejakker; haast; haastigheid; hels tempo; ijl; in razende vaart; noodgang; overhaasting; overijling; spoed; stress; urgentie; verhaasting; voorbarigheid
rapidité gang; gezwindheid; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; spoed; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid kwiekheid; schielijkheid; vlugheid
train gang; snelheid; spoed; tempo; vaart beloop; gevolg; hofhouding; rijsnelheid; sleep; spoortrein; trein
urgence gang; snelheid; spoed; tempo; vaart aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging; noodgeval; spoedgeval; urgentie
vitesse gang; gezwindheid; in volle vaart; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; spoed; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid kwiekheid; rijsnelheid; schakelinrichting; versnelling; vliegsnelheid
vitesse de conduite gang; snelheid; spoed; tempo; vaart rijsnelheid
vélocité gezwindheid; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid kwiekheid
à toute allure in volle vaart; vaart

Verwante woorden van "vaart":


Synoniemen voor "vaart":


Verwante definities voor "vaart":

  1. gegraven waterweg1
    • er liep een weg langs de vaart1
  2. grote snelheid1
    • in volle vaart reed hij tegen een boom1
  3. het voortbewegen van een schip op het water1
    • dit schip wordt uit de vaart genomen1

Wiktionary: vaart

vaart
noun
  1. een opgebouwde snelheid
  2. een kanaal, een bevaarbaar gemaakte watergang
  3. het varen, het bedrijven van scheepvaart als beroep
vaart
noun
  1. façon d’aller, de marcher.
  2. Extrême promptitude, vivacité, rapidité avec laquelle on fait quelque chose.
  3. célérité, grande vitesse.
  4. allure, rapidité lors d’un mouvement.

Cross Translation:
FromToVia
vaart canal canal — artificial waterway
vaart élan momentum — impetus, either of a body in motion, or of an idea or course of events
vaart vitesse speed — rate of motion
vaart vitesse GeschwindigkeitPhysik: Verhältnis von zurückgelegter Strecke zur dafür benötigten Zeit (Geschwindigkeit = Strecke/Zeit)

varen:

varen werkwoord (vaar, vaart, voer, voeren, gevaren)

  1. varen (bevaren; navigeren)
    naviguer; voguer; naviguer sur
    • naviguer werkwoord (navigue, navigues, naviguons, naviguez, )
    • voguer werkwoord (vogue, vogues, voguons, voguez, )
    • naviguer sur werkwoord
  2. varen (zeilen)

Conjugations for varen:

o.t.t.
  1. vaar
  2. vaart
  3. vaart
  4. varen
  5. varen
  6. varen
o.v.t.
  1. voer
  2. voer
  3. voer
  4. voeren
  5. voeren
  6. voeren
v.t.t.
  1. heb gevaren
  2. hebt gevaren
  3. heeft gevaren
  4. hebben gevaren
  5. hebben gevaren
  6. hebben gevaren
v.v.t.
  1. had gevaren
  2. had gevaren
  3. had gevaren
  4. hadden gevaren
  5. hadden gevaren
  6. hadden gevaren
o.t.t.t.
  1. zal varen
  2. zult varen
  3. zal varen
  4. zullen varen
  5. zullen varen
  6. zullen varen
o.v.t.t.
  1. zou varen
  2. zou varen
  3. zou varen
  4. zouden varen
  5. zouden varen
  6. zouden varen
en verder
  1. ben gevaren
  2. bent gevaren
  3. is gevaren
  4. zijn gevaren
  5. zijn gevaren
  6. zijn gevaren
diversen
  1. vaar!
  2. vaart!
  3. gevaren
  4. varend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor varen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire de la voile varen; zeilen
naviguer bevaren; navigeren; varen bevaren; gaan varen; laveren; navigeren; schipperen
naviguer sur bevaren; navigeren; varen aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op; bezeilen
naviguer à la voile varen; zeilen
voguer bevaren; navigeren; varen

Verwante definities voor "varen":

  1. met een vaartuig over het water voortbewegen1
    • het schip vaart naar Spanje1

Wiktionary: varen

varen
noun
  1. een sporenplant
varen
verb
  1. se déplacer jusqu'à un endroit.
  2. aller sur mer, sur un lac, sur une rivière.
noun
  1. (botanique) Plante aux grandes feuilles, dont les très nombreuses espèces constituent la classe des Filicinées, la plus importante classe des cryptogames vasculaires.

Cross Translation:
FromToVia
varen fougère fern — plant
varen naviguer navigate — travel over water

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van vaart