Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. iris:
  2. Wiktionary:
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. iris:
  2. irisé:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor iris (Nederlands) in het Frans

iris:

iris [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de iris (vlies in het oog)
    l'iris
    • iris [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor iris:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
iris iris; vlies in het oog

Verwante woorden van "iris":

  • irissen

Wiktionary: iris

iris
noun
  1. een orgaan in het oog van vele organismen
  2. een plant met een opvallende, vaak blauwe of gele bloem van het geslacht Iris
iris
noun
  1. Plante

Cross Translation:
FromToVia
iris iris iris — plant of the genus Iris
iris iris iris — part of the eye



Frans

Uitgebreide vertaling voor iris (Frans) in het Nederlands

iris:

iris [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'iris
    de iris; vlies in het oog

Vertaal Matrix voor iris:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
iris iris
vlies in het oog iris

Wiktionary: iris

iris
noun
  1. Partie de l’œil
  2. Plante
iris
noun
  1. een orgaan in het oog van vele organismen
  2. een plant met een opvallende, vaak blauwe of gele bloem van het geslacht Iris

Cross Translation:
FromToVia
iris iris iris — plant of the genus Iris
iris regenboogvlies; iris iris — part of the eye

irisé:

irisé bijvoeglijk naamwoord

  1. irisé

Vertaal Matrix voor irisé:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
iriserend irisé
met de kleuren van de regenboog irisé

Synoniemen voor "irisé":

  • iridescent; moiré; nacré; opalin

Verwante vertalingen van iris