Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
mal
|
|
bezwaar; chagrijn; ergernis; grief; het klagen; inspanning; klacht; last; leed; moeite; ongemak; ongerief; pijn; pijn doen; soesa; zeer; zeer doen; ziekte
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
choquant
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
aanstootgevend; aanstotelijk; abrupt; eensklaps; ineens; misselijk; naar; onpasselijk; onverhoeds; onverkwikkelijk; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; onwel; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; stotend; stuitend
|
cru
|
indiscreet; ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
cru; heftig; onbeheerst; onbewerkt; ongekookt; onomwonden; onstuimig; onverbloemd; onverhoeds; onverholen; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; openlijk; rauw; rechttoe rechtaan; ruw
|
grossier
|
indiscreet; ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
aanmatigend; aanstootgevend; aanstotelijk; amoreel; banaal; boers; bokkig; bot; dorps; grof; hufterig; immoreel; laag-bij-de-grond; lomp; obsceen; onbehoorlijk; onbehouwen; onbeleefd; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; onbetamelijk; onelegant; onfatsoenlijk; ongegeneerd; ongehoord; ongelikt; ongemanierd; ongepast; onhebbelijk; onhoffelijk; onopgevoed; onvriendelijk; onwelvoegelijk; onzedelijk; onzedig; ordinair; plat; platvloers; plomp; respectloos; schofterig; schuin; schunnig; triviaal; vies; vlegelachtig; volks; vulgair; vunzig; zedeloos
|
impudique
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
amoreel; immoreel; onzedelijk; onzedig; zedeloos
|
inconvenable
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
onbehoorlijk; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onwelvoegelijk
|
inconvenablement
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
onbehoorlijk; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onwelvoegelijk
|
inconvenant
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
onbehoorlijk; onbeleefd; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongemanierd; ongepast; onoorbaar; onpassend; ontoelaatbaar; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk
|
incorrect
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
abuis; abusief; abusievelijk; ernaast; fout; foutief; mis; niet echt; onbehoorlijk; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onjuist; onpassend; onwaar; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk; ten onrechte; vals; verkeerd
|
indiscret
|
indiscreet; onkies
|
babbelachtig; babbelziek; bemoeiziek; brutaal; flapuit; indiscreet; kletserig; kletsgraag; loslippig; mededeelzaam; niet beschroomd; onbescheiden; onbeschroomd; ontactisch; opdringerig; praatgraag; praatziek; spraakzaam; stoutmoedig; tactloos; vrijmoedig; vrijpostig
|
indécemment
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
obsceen; onbehoorlijk; onbeleefd; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongemanierd; ongepast; onhebbelijk; onpassend; ontactisch; onvriendelijk; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk; schuin; tactloos; vies; vunzig; zedeloos
|
indécent
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
aanstootgevend; aanstotelijk; amoreel; immoreel; obsceen; onbehoorlijk; onbeleefd; onbetamelijk; oneerbaar; oneervol; onfatsoenlijk; ongehoord; ongemanierd; ongepast; onhebbelijk; onpassend; ontactisch; onvriendelijk; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk; onzedelijk; onzedig; schuin; tactloos; vies; vunzig; zedeloos
|
indélicat
|
onkies; onwelgevoeglijk
|
|
mal
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
bedorven; erg; ernstig; gemeen; kwaadwillig; kwalijk; leed aandoend; menstruerend; met slechte intentie; min; onaanvaardbaar; onacceptabel; ongesteld; rot; rottig; slecht; snood; vals; van bedenkelijke aard; vergaan; verrot
|
malpropre
|
onkies; onkuis; onrein; onzindelijk
|
amoreel; banaal; bevlekt; goor; grof; haveloos; immoreel; kliederig; knoeierig; laag-bij-de-grond; lomp; met vuil bemorst; misselijk; morsig; naar; obsceen; onpasselijk; onverkwikkelijk; onwel; onzedelijk; onzedig; plat; platvloers; ranzig; schuin; schunnig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; stuitend; triviaal; vies; viezig; vlekkig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zedeloos
|
mauvais
|
ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
|
arm; donker; dubieus; duister; erg; ernstig; gemeen; giftig; glibberig; inferieur; kwaadaardig; kwaadwillig; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; met slechte intentie; min; minderwaardig; niet lekker; niet smakelijk; obscuur; ondermaats; ondeugdelijk; onedel; onguur; slecht; snood; tweederangs; vals; van bedenkelijke aard; venijnig; verdacht; zwak
|
sal
|
onkies; onkuis; onrein; onzindelijk
|
|
sans tact
|
onkies; onwelgevoeglijk
|
ontactisch; tactloos
|