Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overhoren (Nederlands) in het Frans

overhoren:

overhoren werkwoord (overhoor, overhoort, overhoorde, overhoorden, overhoord)

  1. overhoren (examineren; testen; toetsen)
    interroger; examiner; faire passer un examen; tester; soumettre à un test; contrôler; inspecter; enquêter; faire subir un test
    • interroger werkwoord (interroge, interroges, interrogeons, interrogez, )
    • examiner werkwoord (examine, examines, examinons, examinez, )
    • tester werkwoord (teste, testes, testons, testez, )
    • contrôler werkwoord (contrôle, contrôles, contrôlons, contrôlez, )
    • inspecter werkwoord (inspecte, inspectes, inspectons, inspectez, )
    • enquêter werkwoord (enquête, enquêtes, enquêtons, enquêtez, )
  2. overhoren (ondervragen; uitvragen; verhoren; uithoren)
    interroger; questionner
    • interroger werkwoord (interroge, interroges, interrogeons, interrogez, )
    • questionner werkwoord (questionne, questionnes, questionnons, questionnez, )

Conjugations for overhoren:

o.t.t.
  1. overhoor
  2. overhoort
  3. overhoort
  4. overhoren
  5. overhoren
  6. overhoren
o.v.t.
  1. overhoorde
  2. overhoorde
  3. overhoorde
  4. overhoorden
  5. overhoorden
  6. overhoorden
v.t.t.
  1. heb overhoord
  2. hebt overhoord
  3. heeft overhoord
  4. hebben overhoord
  5. hebben overhoord
  6. hebben overhoord
v.v.t.
  1. had overhoord
  2. had overhoord
  3. had overhoord
  4. hadden overhoord
  5. hadden overhoord
  6. hadden overhoord
o.t.t.t.
  1. zal overhoren
  2. zult overhoren
  3. zal overhoren
  4. zullen overhoren
  5. zullen overhoren
  6. zullen overhoren
o.v.t.t.
  1. zou overhoren
  2. zou overhoren
  3. zou overhoren
  4. zouden overhoren
  5. zouden overhoren
  6. zouden overhoren
en verder
  1. ben overhoord
  2. bent overhoord
  3. is overhoord
  4. zijn overhoord
  5. zijn overhoord
  6. zijn overhoord
diversen
  1. overhoor!
  2. overhoort!
  3. overhoord
  4. overhorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor overhoren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
examiner bezichtigen; bezichtiging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contrôler examineren; overhoren; testen; toetsen beheersen; bekijken; beteugelen; bezichtigen; checken; controleren; de overhand hebben; domineren; inspecteren; intomen; leerstof beheersen; nagaan; nakijken; natrekken; onder de knie hebben; overheersen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
enquêter examineren; overhoren; testen; toetsen controleren; nagaan; nakijken; naspeuring doen; navragen; rechercheren; snuffelen; speuren
examiner examineren; overhoren; testen; toetsen aankijken; aanschouwen; aftasten; afwegen; bekijken; beproeven; beschouwen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; checken; controleren; doordenken; doorvorsen; examineren; gadeslaan; inkijken; inspecteren; inzien; keuren; monsteren; monsters nemen; nagaan; nakijken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; natrekken; onderzoeken; overdenken; overwegen; rechercheren; schouwen; snuffelen; speuren; testen; toeschouwen; verifiëren; verkennen
faire passer un examen examineren; overhoren; testen; toetsen beproeven; examen afnemen; keuren; onderzoeken; testen
faire subir un test examineren; overhoren; testen; toetsen beproeven; controleren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
inspecter examineren; overhoren; testen; toetsen aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; controleren; doorvorsen; examineren; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; nagaan; nakijken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; onderzoeken; overzien; rechercheren; schouwen; snuffelen; speuren; testen
interroger examineren; ondervragen; overhoren; testen; toetsen; uithoren; uitvragen; verhoren doorvragen; doorzagen; interpelleren; uitvorsen; uitvragen
questionner ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren doorvragen; doorzagen; interpelleren; uitvragen
soumettre à un test examineren; overhoren; testen; toetsen beproeven; controleren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; proberen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
tester examineren; overhoren; testen; toetsen beproeven; controleren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; proberen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten

Wiktionary: overhoren

overhoren
verb
  1. nagaan of iemand bepaalde kennis in voldoende mate tot zich genomen heeft door het stellen van vragen over deze kennis
overhoren
verb
  1. questionner quelqu’un sur une chose ou des choses précises qu’il doit connaître ou qu’il est présumer connaître et à propos desquelles il est obliger de répondre.

Computer vertaling door derden: