Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- kapotgaan:
- kapot gaan:
-
Wiktionary:
- kapot gaan → tomber en panne
- kapotgaan → se casser, tomber en panne
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kapot gaan (Nederlands) in het Frans
kapotgaan:
-
kapotgaan (doodgaan; overlijden; sterven; omkomen)
mourir; décéder; disparaître; rendre l'âme-
mourir werkwoord (meurs, meurt, mourons, mourez, meurent, mourais, mourait, mourions, mouriez, mouraient, mourus, mourut, mourûmes, mourûtes, moururent, mourrai, mourras, mourra, mourrons, mourrez, mourront)
-
décéder werkwoord (décède, décèdes, décédons, décédez, décèdent, décédais, décédait, décédions, décédiez, décédaient, décédai, décédas, décéda, décédâmes, décédâtes, décédèrent, décéderai, décéderas, décédera, décéderons, décéderez, décéderont)
-
disparaître werkwoord (disparais, disparaît, disparaissons, disparaissez, disparaissent, disparaissais, disparaissait, disparaissions, disparaissiez, disparaissaient, disparus, disparut, disparûmes, disparûtes, disparurent, disparaîtrai, disparaîtras, disparaîtra, disparaîtrons, disparaîtrez, disparaîtront)
-
rendre l'âme werkwoord
-
-
kapotgaan (stukgaan; onklaar raken)
se casser; se briser; rompre; tomber en morceaux; tomber en pièces-
se casser werkwoord
-
se briser werkwoord
-
rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, rompent, rompais, rompait, rompions, rompiez, rompaient, rompis, rompit, rompîmes, rompîtes, rompirent, romprai, rompras, rompra, romprons, romprez, rompront)
-
tomber en morceaux werkwoord
-
tomber en pièces werkwoord
-
Conjugations for kapotgaan:
o.t.t.
- ga kapot
- gaat kapot
- gaat kapot
- gaan kapot
- gaan kapot
- gaan kapot
o.v.t.
- ging kapot
- ging kapot
- ging kapot
- gingen kapot
- gingen kapot
- gingen kapot
v.t.t.
- ben kapot gegaan
- bent kapot gegaan
- is kapot gegaan
- zijn kapot gegaan
- zijn kapot gegaan
- zijn kapot gegaan
v.v.t.
- was kapot gegaan
- was kapot gegaan
- was kapot gegaan
- waren kapot gegaan
- waren kapot gegaan
- waren kapot gegaan
o.t.t.t.
- zal kapotgaan
- zult kapotgaan
- zal kapotgaan
- zullen kapotgaan
- zullen kapotgaan
- zullen kapotgaan
o.v.t.t.
- zou kapotgaan
- zou kapotgaan
- zou kapotgaan
- zouden kapotgaan
- zouden kapotgaan
- zouden kapotgaan
diversen
- ga kapot!
- gaat kapot!
- kapot gegaan
- kapotgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kapotgaan:
Wiktionary: kapotgaan
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kapotgaan | → se casser | ↔ break — intransitive: to stop functioning properly or altogether |
• kapotgaan | → tomber en panne | ↔ break down — to fail |
kapot gaan:
Vertaal Matrix voor kapot gaan:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
se briser | breken; kapot gaan; sneuvelen; stuk gaan | aan stukken breken; aan stukken vallen; breken; kapotgaan; onklaar raken; stukbreken; stukgaan; stukvallen |
se casser | breken; kapot gaan; sneuvelen; stuk gaan | aan stukken breken; afknappen; breken; er vanaf breken; inrukken; kapotgaan; onklaar raken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; stukbreken; stukgaan |
se détraquer | breken; kapot gaan; sneuvelen; stuk gaan |
Wiktionary: kapot gaan
kapot gaan
verb
-
Arriver dans une situation où un outil ou un véhicule ne fonctionne plus par manque de carburant où à cause de batteries vides, ou encore doit être réparé.