Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lijm (Nederlands) in het Frans

lijm:

lijm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de lijm (kleefstof; kit; plak; plaksel)
    la colle; l'agglutinant; l'adhésif

Vertaal Matrix voor lijm:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhésif kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel hechtpleister; kleefmiddel; kleefpasta; kleefpleister; plakmiddel; pleister
agglutinant kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel
colle kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel kleefmiddel; kleefpasta; plakmiddel; stijfsel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhésif klevend

Verwante woorden van "lijm":


Wiktionary: lijm

lijm
noun
  1. tussenstof die twee of meer delen permanent aan elkaar bevestigt
lijm
noun
  1. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
lijm colle glue — sticky adhesive substance

lijm vorm van lijmen:

lijmen werkwoord (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)

  1. lijmen (vastlijmen; vastplakken; vastkleven)
    coller; scotcher; engluer; fixer avec de la colle
    • coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, )
    • scotcher werkwoord
    • engluer werkwoord (englue, englues, engluons, engluez, )
  2. lijmen (vastlijmen; vasthechten; hechten; vastplakken; opplakken)
    coller; attacher; engluer; fixer; rattacher; s'attacher
    • coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • engluer werkwoord (englue, englues, engluons, engluez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • rattacher werkwoord (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, )
    • s'attacher werkwoord
  3. lijmen (aanlijmen; vastlijmen)
    adhérer; coller
    • adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, )
    • coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, )
  4. lijmen
    coller
    • coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, )

Conjugations for lijmen:

o.t.t.
  1. lijm
  2. lijmt
  3. lijmt
  4. lijmen
  5. lijmen
  6. lijmen
o.v.t.
  1. lijmde
  2. lijmde
  3. lijmde
  4. lijmden
  5. lijmden
  6. lijmden
v.t.t.
  1. heb gelijmd
  2. hebt gelijmd
  3. heeft gelijmd
  4. hebben gelijmd
  5. hebben gelijmd
  6. hebben gelijmd
v.v.t.
  1. had gelijmd
  2. had gelijmd
  3. had gelijmd
  4. hadden gelijmd
  5. hadden gelijmd
  6. hadden gelijmd
o.t.t.t.
  1. zal lijmen
  2. zult lijmen
  3. zal lijmen
  4. zullen lijmen
  5. zullen lijmen
  6. zullen lijmen
o.v.t.t.
  1. zou lijmen
  2. zou lijmen
  3. zou lijmen
  4. zouden lijmen
  5. zouden lijmen
  6. zouden lijmen
en verder
  1. ben gelijmd
  2. bent gelijmd
  3. is gelijmd
  4. zijn gelijmd
  5. zijn gelijmd
  6. zijn gelijmd
diversen
  1. lijm!
  2. lijmt!
  3. gelijmd
  4. lijmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lijmen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het lijmen (kleven; plakken; vastkleven; vastlijmen)
    le collage; le fait de coller
  2. het lijmen (aanlijmen; vastlijmen)
    le coller; l'action de coller

Vertaal Matrix voor lijmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
action de coller aanlijmen; lijmen; vastlijmen
collage kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen collage
coller aanlijmen; lijmen; vastlijmen aanplakken; vastplakken
engluer aanplakken; vastplakken
fait de coller kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen
fixer aanhechten; bevestiging; vasthechten; vastmaken
scotcher aanplakken; vastplakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhérer aanlijmen; lijmen; vastlijmen aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhaken; aanhangen; aankleven; aankoppelen; blijven bij; deelnemen; hechten aan; iets vastkleven; kleven; klitten; lid worden; meedoen; participeren; plakken; vasthaken; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken
attacher hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
coller aanlijmen; hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aanbakken; aanbranden; aandrukken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; bevestigen; ergens aan bevestigen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; plakken; samenplakken; vastdrukken; vastkoeken; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastzetten
engluer hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aankleven; kleven; klitten; plakken; vastlijmen; vastplakken
fixer hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankijken; aankoppelen; adviseren; afwegen; bekijken; bevestigen; binden; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; door draaien vastmaken; ergens aan bevestigen; gadeslaan; hechten; iets aanraden; ingeven; kijken; knevelen; knopen; neerleggen; onderuit halen; opsluiten; overdenken; overwegen; raden; schouwen; strikken; suggereren; toebinden; toegespen; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
fixer avec de la colle lijmen; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
rattacher hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhechten; bevestigen; hechten; knopen; strikken; vastknopen
s'attacher hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; beijveren; kleven; klitten; plakken; vastgroeien; vastplakken; wortel schieten; wortelen
scotcher lijmen; vastkleven; vastlijmen; vastplakken

Verwante woorden van "lijmen":


Wiktionary: lijmen

lijmen
verb
  1. twee of meer delen aan elkaar bevestigen met behulp van een kleefstof
lijmen
verb
  1. Être attacher, tenir à quelque chose.
  2. joindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.

Cross Translation:
FromToVia
lijmen coller glue — join with glue
lijmen coller leimen — (transitiv) mit Leim bestreichen und zusammenfügen, so dass eine feste Verbindung entsteht