Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zeveren (Nederlands) in het Frans

zeveren:

zeveren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. zeveren
    le bavardage; le radotage

zeveren werkwoord (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)

  1. zeveren (kwijlen)
    baver; bavarder; papoter; radoter; bredouiller; rabâcher; jacasser; caqueter; parler dans le vide
    • baver werkwoord (bave, baves, bavons, bavez, )
    • bavarder werkwoord (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, )
    • papoter werkwoord (papote, papotes, papotons, papotez, )
    • radoter werkwoord (radote, radotes, radotons, radotez, )
    • bredouiller werkwoord (bredouille, bredouilles, bredouillons, bredouillez, )
    • rabâcher werkwoord (rabâche, rabâches, rabâchons, rabâchez, )
    • jacasser werkwoord (jacasse, jacasses, jacassons, jacassez, )
    • caqueter werkwoord (caquette, caquettes, caquetons, caquetez, )
  2. zeveren (kletspraat verkopen; lullen; zwammen; zwetsen)
    radoter; baragouiner; cancaner; jacasser; parler dans le vide; dire des bêtises; papoter; caqueter
    • radoter werkwoord (radote, radotes, radotons, radotez, )
    • baragouiner werkwoord (baragouine, baragouines, baragouinons, baragouinez, )
    • cancaner werkwoord (cancane, cancanes, cancanons, cancanez, )
    • jacasser werkwoord (jacasse, jacasses, jacassons, jacassez, )
    • dire des bêtises werkwoord
    • papoter werkwoord (papote, papotes, papotons, papotez, )
    • caqueter werkwoord (caquette, caquettes, caquetons, caquetez, )

Conjugations for zeveren:

o.t.t.
  1. zever
  2. zevert
  3. zevert
  4. zeveren
  5. zeveren
  6. zeveren
o.v.t.
  1. zeverde
  2. zeverde
  3. zeverde
  4. zeverden
  5. zeverden
  6. zeverden
v.t.t.
  1. heb gezeverd
  2. hebt gezeverd
  3. heeft gezeverd
  4. hebben gezeverd
  5. hebben gezeverd
  6. hebben gezeverd
v.v.t.
  1. had gezeverd
  2. had gezeverd
  3. had gezeverd
  4. hadden gezeverd
  5. hadden gezeverd
  6. hadden gezeverd
o.t.t.t.
  1. zal zeveren
  2. zult zeveren
  3. zal zeveren
  4. zullen zeveren
  5. zullen zeveren
  6. zullen zeveren
o.v.t.t.
  1. zou zeveren
  2. zou zeveren
  3. zou zeveren
  4. zouden zeveren
  5. zouden zeveren
  6. zouden zeveren
diversen
  1. zever!
  2. zevert!
  3. gezeverd
  4. zeverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zeveren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bavardage zeveren achterklap; babbeltje; causerie; gebabbel; gekeuvel; geklap; geklep; geklets; gekout; gekwebbel; gepraat; geroddel; gesprek; indiscretie; klap; klets; kout; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; loslippigheid; mondeling onderhoud; praat; praatje; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels; stof tot gepraat; zwartmaken
radotage zeveren gebabbel; gebazel; gekeuvel; gekkenpraat; geklets; gekwebbel; geleuter; gelul; geraaskal; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat; mallepraat; wartaal
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baragouiner kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen bazelen; brabbelen; krompraten; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; wauwelen
bavarder kwijlen; zeveren babbelen; bomen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; leuteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wartaal spreken; wauwelen; zwammen
baver kwijlen; zeveren
bredouiller kwijlen; zeveren bazelen; hakkelen; haperen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; stamelen; stoethaspelen; stotteren; wauwelen
cancaner kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
caqueter kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
dire des bêtises kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
jacasser kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
papoter kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
parler dans le vide kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen keuvelen
rabâcher kwijlen; zeveren etteren; griepen; klieren; leuteren; zeiken
radoter kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen

Verwante woorden van "zeveren":


Wiktionary: zeveren

zeveren
Cross Translation:
FromToVia
zeveren baver dribble — to let saliva drip from the mouth
zeveren bavarder gossip — to talk idly

zever:

zever [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de zever (vergiet; zeef; klens)
    la passoire; l'égouttoir; l'arrosoir

Vertaal Matrix voor zever:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrosoir klens; vergiet; zeef; zever gieter
passoire klens; vergiet; zeef; zever
égouttoir klens; vergiet; zeef; zever druipring; druppelvanger; lekbakje

Verwante woorden van "zever":


Wiktionary: zever

zever
noun
  1. Propos frivole, occupation futile
  2. salive épaisse et visqueux qui découler de la bouche.
  3. physiologie|fr liquide clair, alcalin, produire par les glande salivaire placées autour de la bouche et qui commencer la digestion des aliments.

Cross Translation:
FromToVia
zever foutaises guff — nonsensical talk or thinking
zever babiole; bricole; broutille trifle — thing of little importance or worth