Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
chouette
|
|
domkop; dommerik; domoor; mot; steenuil; stommeling; sufferd; sufferdje; uilskuiken; woletend insekt
|
délié
|
|
ophaal
|
familier
|
|
gast; habitué; stamgast; vaste klant
|
fin
|
|
afhaken; beëindiging; conclusie; eind; einde; eindigen; eindpunt; eindstreep; end; finale; finish; finishlijn; kappen; laatste opvoering; meet; ontknoping; ophouden; slot; slotbeschouwing; slotstuk; sluiting; sluitstuk; staken; uiteinde; uitscheiden
|
maigrichon
|
|
bonenstaak
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tendre
|
|
aangeven; aanreiken; geven; oprekken; opspannen; reiken; rekken; spannen; strak maken
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
-
|
leuk; prettig
|
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
accommodant
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
bereidwillig; gedwee; gehoorzaam; genoeglijk; gewillig; handzaam; inschikkelijk; meegaand; soepel; tegemoetkomend; toegeeflijk; toegevend; toeschietelijk; welwillend
|
agréable
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; aardig; attent; behaaglijk; behulpzaam; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; geschikt; gezellig; goedaardig; goedhartig; heugelijk; heuglijk; huiselijk; hulpvaardig; knus; knusjes; licht; makkelijk; niet moeilijk; plezierig; simpel; tof; verblijdend; voorkomend; vriendelijk; welkom; zachtaardig
|
agréablement
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; aardig; attent; behaaglijk; behulpzaam; comfortabel; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; geschikt; gezellig; goedaardig; goedhartig; huiselijk; hulpvaardig; knus; knusjes; plezierig; tof; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig
|
aimable
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; alleraardigst; allerliefst; amicaal; attent; attractief; bedaard; behulpzaam; bekoorlijk; beminnelijk; bevallig; charmant; dottig; enig; gelijkmoedig; geschikt; goedaardig; goedhartig; hartelijk; hulpvaardig; kalm; kameraadschappelijk; knap; leuk; lief; minnelijk; mooi; op een aardige manier; plezierig; prettig; rustig; schattig; snoeperig; snoezig; sympathiek; tof; vertederend; voorkomend; vriendelijk; vriendelijke; vriendschappelijk; zachtaardig
|
aimablement
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; aardig; amicaal; attent; behulpzaam; bevallig; charmant; geschikt; goedaardig; goedhartig; hartelijk; hulpvaardig; kameraadschappelijk; leuk; lief; minnelijk; op een aardige manier; plezierig; prettig; sympathiek; tof; voorkomend; vriendelijk; vriendelijke; vriendschappelijk; zachtaardig
|
amusant
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aardig; amusant; geestig; geinig; grappig; guitig; humoristisch; jofel; kluchtig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; leuke; lief; lollig; olijk; onderhoudend; sympathiek; uiig; vermakelijk
|
avec satisfaction
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
|
avenant
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
aanspreekbaar; benaderbaar; bevallig; charmant; genaakbaar; genegenheid opwekkend; innemend; lief; minzaam; open; toegankelijk; toeschietelijk
|
charmant
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aanbiddelijk; aangenaam; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; aimabel; allerliefst; attent; attractief; begeerenswaardig; behulpzaam; bekoorlijk; bevallig; charmant; dottig; elegant; enig; genegenheid opwekkend; goedaardig; goedhartig; gracieus; hulpvaardig; innemend; knap; lief; lieflijk; lieftallig; minzaam; mooi; oogstrelend; plezierig; prettig; schattig; sierlijk; snoezig; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; vertederend; verzoekend; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig
|
chouette
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aardig; bevallig; dolletjes; enig; geestig; geinig; grappig; jofel; knap; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lief; lollig; mooi; reuzeleuk; schoon; sympathiek; welgemaakt
|
conciliant
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
|
confortable
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
aangenaam; behaaglijk; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; gerieflijk; gezellig; huiselijk; knus; knusjes; licht; makkelijk; niet moeilijk; plezierig; senang; simpel
|
confortablement
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
aangenaam; behaaglijk; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; gezellig; huiselijk; knus; knusjes; licht; makkelijk; niet moeilijk; plezierig; simpel
|
de façon sympathique
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
geschikt; tof
|
de manière amusante
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
geestig; geinig; grappig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig
|
de taille fine
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
lichtgebouwd; tenger
|
divertissant
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
amusant; geestig; geinig; grappig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig; onderhoudend; vermakelijk
|
drôle
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aardig; apart; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; eigenaardig; excentriek; geestig; geinig; grappig; guitig; humoristisch; humoristische; jofel; kluchtig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; leuke; lief; lollig; merkwaardig; olijk; ongewoon; potsierlijk; sympathiek; typisch; uiig; uitheems; vreemd; vreemdsoortig; zonderling
|
délicat
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; subtiel; teder; teer; tenger; zwak
|
bedenkelijk; benard; benauwd; betwist; breekbaar; broos; delicaat; dubieus; elegant; ernstig; fijn van smaak; fijnbesnaard; fijngevoelig; fijntjes; fijnzinnig; fragiel; gracieus; hachelijk; heel mooi; heerlijk; hemels; kieskeurig; kostelijk; kritiek; kwestieus; kwetsbaar; lastig; lekker; mager; met veel moeilijkheden gepaard gaan; moeilijk; netelig; niet makkelijk; omstreden; ongemakkelijk; overheerlijk; penibel; precair; problematisch; reuzelekker; sierlijk; slap; smakelijk; spichtig; sprieterig; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; twijfelachtig; uitgelezen; verdacht; verfijnd; verrukkelijk; zalig; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar; zwak
|
délicieux
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
goddelijk; heerlijk; hemels; kostelijk; lekker; mieters; overheerlijk; paradijselijk; reuzelekker; smakelijk; uitstekend; verrukkelijk; voortreffelijk; zalig
|
délié
|
fijn; slank en smal
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
engageant
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangrijpend; charmant; emotioneel; genegenheid opwekkend; hartroerend; hartveroverend; innemend; minzaam; ontroerend; roerend
|
familier
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
aangenaam; bekend; brutaal; familiair; gemeenzaam; genoeglijk; gezellig; huiselijk; in het voorbijgaan; informeel; knus; knusjes; losjes; makkelijk in de omgang; niet beschroomd; onbeschroomd; onderhoudend; plezierig; sociabel; stoutmoedig; terloops; tutoyerend; vertrouwd; voorlopig; vrijblijvend; vrijmoedig; vrijpostig
|
fin
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; subtiel; tenger
|
adrem; arglistig; bijdehand; delicaat; doortrapt; elegant; fel; fijn van smaak; fijngevoelig; fijnzinnig; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; gracieus; grievend; hanig; krenkend; kwetsend; leep; lichtgebouwd; link; listig; pinnig; raak; scherp; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slim; slinks; sluw; snedig; snibbig; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; uitgeslapen; vinnig; vlijmend
|
finement
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
elegant; gevat; gracieus; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slim; snedig; uitgeslapen
|
fluet
|
fijn; slank en smal
|
armzalig; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; lang en dun; mager; piekerig; pover; schamel; schraal; schriel; spinachtig; sprietig
|
fragile
|
breekbaar; broos; delicaat; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; rank; slank; teder; teer; tenger; zwak
|
bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; mager; onsolide; pips; slap; slapjes; spichtig; sprieterig; teer; tenger; wee; ziekelijk; zwak
|
frêle
|
breekbaar; broos; delicaat; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; rank; slank; teder; teer; tenger; zwak
|
armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; karig; kwetsbaar; mager; pips; pover; schamel; schraal; slap; slapjes; spichtig; sprieterig; teer; tenger; wee; ziekelijk; zwak
|
gracile
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; slank en smal; tenger
|
dun van gestalte; mager; rank; spichtig; sprieterig; tenger
|
grêle
|
fijn; slank en smal
|
droog; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; lang en dun; mager; schraal; schriel; spichtig
|
intime
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
aangenaam; confidentieel; genoeglijk; gezellig; huiselijk; intiem; knus; knusjes; onderhoudend; plezierig; sociabel; vertrouwelijk
|
intimement
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
aangenaam; confidentieel; genoeglijk; gezellig; huiselijk; knus; knusjes; onderhoudend; plezierig; sociabel; vertrouwelijk
|
maigre
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
armelijk; armoedig; armzalig; benig; berooid; droog; dun; geen vet op de botten hebbende; halfvet; iel; ingevallen; karig; laagcalorisch; lang en dun; lichtgebouwd; luizig; luttel; mager; piekerig; pover; schamel; schooierig; schraal; schriel; spinachtig; sprietig; tenger; vetarm; vetloos; weinig
|
maigrichon
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
heel dun; mager; spichtig; sprieterig; tenger
|
marrant
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aardig; geestig; geinig; grappig; humoristisch; humoristische; jofel; kluchtig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; leuke; lief; lollig; sympathiek; uiig
|
mince
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; slank en smal; tenger
|
armzalig; berooid; droog; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; lang en dun; lichtgebouwd; mager; piekerig; pover; schamel; schraal; schriel; spichtig; spinachtig; sprieterig; sprietig; tenger
|
plaisant
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
aangenaam; aardig; amusant; attractief; bevallig; bijzonder aangenaam; charmant; comfortabel; fraai; geestig; geinig; gemakkelijk; genietbaar; geriefelijk; geschikt; goed ogend; grappig; guitig; heugelijk; heuglijk; humoristische; jofel; knap; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lief; lollig; mooi; olijk; onderhoudend; plezierig; prettig; sympathiek; te genieten; tof; uiig; verblijdend; vermakelijk; welgevallig
|
positif
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
|