Nederlands

Uitgebreide vertaling voor misère (Nederlands) in het Frans

misère:

misère [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de misère (ellende; kommer; kwel)
    la misère; le malheur; la tristesse

Vertaal Matrix voor misère:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
malheur ellende; kommer; kwel; misère bekommernis; bezorgdheid; chagrijn; ellende; ergernis; kommer; leed; malheur; moeilijkheden; ongeluk; ongerustheid; onheil; onspoed; pech; ramp; rampspoed; smart; tegenslag; tegenslagen; tegenspoed; terugslag; terugslagen; treurigheid; verdriet; verontrusting; zorg
misère ellende; kommer; kwel; misère armoede; armzaligheid; behoeftigheid; ellende; gebrek; gebrekkige toestand; gemis; hulpbehoevendheid; ielheid; karigheid; krapte; magerheid; malheur; moeilijkheden; nood; noodwendigheid; ongeluk; onheil; onspoed; pech; poverheid; problemen; ramp; rampspoed; schaarsheid; schaarste; schamelheid; schraalheid; sores; tegenslag; tegenslagen; tegenspoed; tekort; terugslagen; treurigheid; zorgen
tristesse ellende; kommer; kwel; misère bedroefdheid; bekommernis; bezorgdheid; chagrijn; droefenis; droefgeestigheid; droefheid; ergernis; gedeprimeerdheid; grauwheid; kleurloosheid; kommer; kruis; kwel; leed; melancholie; neerslachtigheid; ongeluk; ongerustheid; pijn; radeloosheid; rouw; smart; somberheid; treurigheid; treurnis; triestheid; troosteloosheid; troosteloze toestand; verdriet; verontrusting; vertwijfeling; wanhoop; weemoed; zieligheid; zorg; zwaarmoedigheid

Verwante woorden van "misère":

  • misères

Wiktionary: misère

misère
noun
  1. armoedige, ellendige toestand
misère



Frans

Uitgebreide vertaling voor misère (Frans) in het Nederlands

misère:

misère [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la misère (malheur; tristesse)
    de ellende; de misère; de kommer; de kwel
    • ellende [de ~] zelfstandig naamwoord
    • misère [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kommer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwel [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. la misère (pauvreté; besoin)
    de armoede; het gebrek; de ellende
    • armoede [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ellende [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. la misère (défaut; manque; pénurie; besoin)
    het gebrek; het gemis
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gemis [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. la misère (difficultés; problèmes; soucis; )
    de problemen; de moeilijkheden; de zorgen; de sores
    • problemen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • moeilijkheden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • zorgen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • sores [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  5. la misère (manque; pénurie; besoin; )
    de schaarste; het gebrek; de schaarsheid; het tekort; de krapte
    • schaarste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • schaarsheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • tekort [het ~] zelfstandig naamwoord
    • krapte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  6. la misère (malchance; échec; contretemps; )
    de tegenslag; de moeilijkheden; het ongeluk; de rampspoed; de tegenspoed; het malheur; de pech; het onheil; de ramp; de ellende; terugslagen; onspoed
    • tegenslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • moeilijkheden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • ongeluk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rampspoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tegenspoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • malheur [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pech [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • onheil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ramp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • ellende [de ~] zelfstandig naamwoord
    • terugslagen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • onspoed [znw.] zelfstandig naamwoord
  7. la misère (situation pénible)
    gebrekkige toestand
  8. la misère (détresse; précarité)
    de hulpbehoevendheid; de nood
  9. la misère (frugalité; mesquinerie; pénurie; )
    de karigheid; de schraalheid; de poverheid; de schamelheid; de armzaligheid
  10. la misère (nécessité; indigence; pauvreté; adversité; détresse)
    de behoeftigheid; de nood; de noodwendigheid
  11. la misère (catastrophe; désastre; calamité)
    de ramp; de rampspoed
    • ramp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • rampspoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  12. la misère (infortunes; malheur; contretemps)
    de tegenslagen
  13. la misère (détresse; mélancolie; chagrin; )
    de treurigheid
  14. la misère (maigreur; pauvreté; frugalité)
    de magerheid; ielheid
    • magerheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ielheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor misère:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
armoede besoin; misère; pauvreté pauvreté
armzaligheid frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie
behoeftigheid adversité; détresse; indigence; misère; nécessité; pauvreté besoin; indigence; infortune; nécessité; pauvreté
ellende adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; pauvreté; revers; tristesse; échec calamité; catastrophe; désastre; malheur; mésaventure
gebrek absence; besoin; disette; défaut; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté anomalie; avarie; dommage; défaillance; défaut; déficit; dérangement; erreur; faiblesse; handicap; imperfection; impuissance; infirmité; insuffisance; lacune; manque; panne; pénurie; sensibilité
gebrekkige toestand misère; situation pénible
gemis besoin; défaut; manque; misère; pénurie
hulpbehoevendheid détresse; misère; précarité besoin; indigence; nécessité; pauvreté
ielheid frugalité; maigreur; misère; pauvreté
karigheid frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie
kommer malheur; misère; tristesse chagrin; inquiétude; malheur; peine; préoccupation; souci; soucis; souffrance; tourment; tristesse
krapte absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté
kwel malheur; misère; tristesse affliction; désolation; détresse; mélancolie; tristesse
magerheid frugalité; maigreur; misère; pauvreté maigreur; minceur; pauvreté; rudesse; rugosité
malheur adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec calamité; catastrophe; désastre; malheur; mésaventure
misère malheur; misère; tristesse
moeilijkheden adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désagréments; désastre; détresse; déveine; embarras; embêtements; emmerdements; ennuis; infortune; malchance; malheur; malheurs; manques; mauvaise fortune; misère; mésaventure; problèmes; revers; soucis; échec calamité; catastrophe; désastre; malheur; mésaventure
nood adversité; détresse; indigence; misère; nécessité; pauvreté; précarité besoin; calvaire; châtiment; crise; dénuement; indigence; moment critique; supplice; tenaillement; tourment; état d'alerte; état d'urgence
noodwendigheid adversité; détresse; indigence; misère; nécessité; pauvreté
ongeluk adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec accident; affliction; calamité; catastrophe; désastre; désolation; détresse; malheur; mélancolie; mésaventure; tristesse
onheil adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec calamité; catastrophe; danger; désastre; malheur; menace; mésaventure; péril; risque
onspoed adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec calamité; catastrophe; désastre; malheur; mésaventure
pech adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec calamité; catastrophe; désastre; malheur; mésaventure
poverheid frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie
problemen difficultés; désagréments; embarras; embêtements; emmerdements; ennuis; malheurs; manques; misère; problèmes; soucis cas; désagréments; ennuis; problématique; question
ramp adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec calamité; catastrophe; danger; désastre; malheur; menace; mésaventure; péril; risque; sinistre
rampspoed adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec calamité; catastrophe; désastre; malheur; mésaventure
schaarsheid absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté
schaarste absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté pénurie
schamelheid frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie
schraalheid frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie aridité; maigreur; pauvreté; rudesse; rugosité; stérilité; sécheresse
sores difficultés; désagréments; embarras; embêtements; emmerdements; ennuis; malheurs; manques; misère; problèmes; soucis
tegenslag adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec calamité; catastrophe; désastre; malheur; mésaventure
tegenslagen contretemps; infortunes; malheur; misère
tegenspoed adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec calamité; catastrophe; désastre; malheur; mésaventure
tekort absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté carence; dette; dette auprès de la banque; disette; doit; débit; découvert; défaillance; défaut; défiance; déficit; insuffisance; manque; pénurie
terugslagen adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec
treurigheid affliction; chagrin; détresse; malheur; misère; mélancolie; tristesse
zorgen difficultés; désagréments; embarras; embêtements; emmerdements; ennuis; malheurs; manques; misère; problèmes; soucis
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zorgen mener à; prendre soin; prendre soin de

Synoniemen voor "misère":


Wiktionary: misère

misère misère
noun
  1. armoedige, ellendige toestand

Cross Translation:
FromToVia
misère ellende hardship — difficulty or trouble
misère ellende misery — great unhappiness
misère ellende Elend — Zustand von Hilflosigkeit und Rechtlosigkeit und die daraus resultierende Befindlichkeit des Leides, des Kummers und des Unglücks
misère ellende Elendmaterieller Mangel

Verwante vertalingen van misère