Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- uitbundigheid:
- uitbundig:
-
Wiktionary:
- uitbundigheid → abondance, enthousiasme, opulence
- uitbundig → abondant, ample, copieux, large, plantureux, profus
- uitbundig → exubérante, exubérant
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitbundigheid (Nederlands) in het Frans
uitbundigheid:
-
de uitbundigheid (enthousiasme; uitgelatenheid)
l'exaltation; l'enchantement; l'enthousiasme; l'extase; l'élan; l'ardeur; la liesse; l'exubérance; la grande joie
Vertaal Matrix voor uitbundigheid:
Verwante woorden van "uitbundigheid":
Wiktionary: uitbundigheid
uitbundigheid
noun
-
Grande quantité
-
émotion extraordinaire de l’âme, qu’on supposer être l’effet d’une inspiration.
-
abondance de biens, richesse dont on faire étalage.
uitbundig:
-
uitbundig (uitgelaten)
exubérant; avec enthousiasme; avec exubérance; turbulent-
exubérant bijvoeglijk naamwoord
-
avec enthousiasme bijvoeglijk naamwoord
-
avec exubérance bijvoeglijk naamwoord
-
turbulent bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor uitbundig:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avec enthousiasme | uitbundig; uitgelaten | bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gloedvol |
avec exubérance | uitbundig; uitgelaten | |
exubérant | uitbundig; uitgelaten | dartel; speels |
turbulent | uitbundig; uitgelaten | bewogen; bezet; blij; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; lawaaierig; levendig; levenslustig; luid; luidruchtig; monter; ongedurig; onrustig; opgetogen; opgewekt; roerig; rumoerig; stoeiziek; tierig; turbulent; veelbewogen; vrolijk; woelig |
Verwante woorden van "uitbundig":
Wiktionary: uitbundig
uitbundig
Cross Translation:
adjective
-
Qui abonder, qui dépasse nettement en quantité ce qui est suffisant.
-
Qui dépasser en largeur et en longueur la mesure ordinaire.
- ample → abundant; overvloedig; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig; breedvoerig; groot; royaal; ruim; uitgestrekt; slobberig; breed; wijd; omvangrijk; uitgebreid; veelomvattend
-
Qui est abondant, qui est nombreux et disponible.
-
Qualifie un corps considérer dans l’extension qu’il a d’un de ses côtés à l’autre, lorsqu'on parle de sa plus petite longueur, par opposition à long.
- large → abundant; overvloedig; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig; breedvoerig; groot; royaal; ruim; uitgebreid; uitgestrekt; wijd; slobberig; breed; omvangrijk; veelomvattend
-
Qui est large, copieux, abondant, profus.
-
didactique|fr Qui a tendance à se répandre, en parlant d'un fluide.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitbundig | → exubérante; exubérant | ↔ exuberant — abundant, luxuriant, profuse, superabundant |
Computer vertaling door derden: