Nederlands
Uitgebreide vertaling voor oppikken (Nederlands) in het Frans
oppikken:
-
oppikken (afhalen en meenemen; ophalen)
venir chercher; ramasser; aller prendre; prendre; chercher; aller chercher-
venir chercher werkwoord
-
ramasser werkwoord (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, ramassent, ramassais, ramassait, ramassions, ramassiez, ramassaient, ramassai, ramassas, ramassa, ramassâmes, ramassâtes, ramassèrent, ramasserai, ramasseras, ramassera, ramasserons, ramasserez, ramasseront)
-
aller prendre werkwoord
-
prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, prennent, prenais, prenait, prenions, preniez, prenaient, pris, prit, prîmes, prîtes, prirent, prendrai, prendras, prendra, prendrons, prendrez, prendront)
-
chercher werkwoord (cherche, cherches, cherchons, cherchez, cherchent, cherchais, cherchait, cherchions, cherchiez, cherchaient, cherchai, cherchas, chercha, cherchâmes, cherchâtes, cherchèrent, chercherai, chercheras, cherchera, chercherons, chercherez, chercheront)
-
aller chercher werkwoord
-
-
oppikken (aanleren; leren; verwerven; opsteken; eigen maken)
apprendre; s'initier à; faire l'apprentissage de-
apprendre werkwoord (apprends, apprend, apprenons, apprenez, apprennent, apprenais, apprenait, apprenions, appreniez, apprenaient, appris, apprit, apprîmes, apprîtes, apprirent, apprendrai, apprendras, apprendra, apprendrons, apprendrez, apprendront)
-
s'initier à werkwoord
-
faire l'apprentissage de werkwoord
-
-
oppikken (kennis opdoen; leren; opsteken; meekrijgen; meepikken)
apprendre; prendre connaissance; se mettre au courant; prendre communication; recevoir communication; s'instruire-
apprendre werkwoord (apprends, apprend, apprenons, apprenez, apprennent, apprenais, apprenait, apprenions, appreniez, apprenaient, appris, apprit, apprîmes, apprîtes, apprirent, apprendrai, apprendras, apprendra, apprendrons, apprendrez, apprendront)
-
prendre connaissance werkwoord
-
se mettre au courant werkwoord
-
prendre communication werkwoord
-
recevoir communication werkwoord
-
s'instruire werkwoord
-
-
oppikken (oprapen; opsnappen; oppakken)
ramasser; prendre; recueillir; cueillir; amasser-
ramasser werkwoord (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, ramassent, ramassais, ramassait, ramassions, ramassiez, ramassaient, ramassai, ramassas, ramassa, ramassâmes, ramassâtes, ramassèrent, ramasserai, ramasseras, ramassera, ramasserons, ramasserez, ramasseront)
-
prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, prennent, prenais, prenait, prenions, preniez, prenaient, pris, prit, prîmes, prîtes, prirent, prendrai, prendras, prendra, prendrons, prendrez, prendront)
-
recueillir werkwoord (recueille, recueilles, recueillons, recueillez, recueillent, recueillais, recueillait, recueillions, recueilliez, recueillaient, recueillis, recueillit, recueillîmes, recueillîtes, recueillirent, recueillerai, recueilleras, recueillera, recueillerons, recueillerez, recueilleront)
-
cueillir werkwoord (cueille, cueilles, cueillons, cueillez, cueillent, cueillais, cueillait, cueillions, cueilliez, cueillaient, cueillis, cueillit, cueillîmes, cueillîtes, cueillirent, cueillerai, cueilleras, cueillera, cueillerons, cueillerez, cueilleront)
-
amasser werkwoord (amasse, amasses, amassons, amassez, amassent, amassais, amassait, amassions, amassiez, amassaient, amassai, amassas, amassa, amassâmes, amassâtes, amassèrent, amasserai, amasseras, amassera, amasserons, amasserez, amasseront)
-
Conjugations for oppikken:
o.t.t.
- pik op
- pikt op
- pikt op
- pikken op
- pikken op
- pikken op
o.v.t.
- pikte op
- pikte op
- pikte op
- pikten op
- pikten op
- pikten op
v.t.t.
- heb opgepikt
- hebt opgepikt
- heeft opgepikt
- hebben opgepikt
- hebben opgepikt
- hebben opgepikt
v.v.t.
- had opgepikt
- had opgepikt
- had opgepikt
- hadden opgepikt
- hadden opgepikt
- hadden opgepikt
o.t.t.t.
- zal oppikken
- zult oppikken
- zal oppikken
- zullen oppikken
- zullen oppikken
- zullen oppikken
o.v.t.t.
- zou oppikken
- zou oppikken
- zou oppikken
- zouden oppikken
- zouden oppikken
- zouden oppikken
en verder
- ben opgepikt
- bent opgepikt
- is opgepikt
- zijn opgepikt
- zijn opgepikt
- zijn opgepikt
diversen
- pik op!
- pikt op!
- opgepikt
- oppikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor oppikken:
Computer vertaling door derden: