Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gejaagd (Nederlands) in het Frans

gejaagd:

gejaagd bijvoeglijk naamwoord

  1. gejaagd (gehaast; gestressed; haastig; jachtig)
    pressé; à la hâte; hâtif; précipité; énervé; agité; nerveux; précipitamment; avec précipitation; hâtivement; nerveusement

Vertaal Matrix voor gejaagd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nerveux neuroot; zenuwlijder; zenuwpees
énervé neuroot; zenuwlijder; zenuwpees
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agité gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig bewogen; geagiteerd; hard; hardop; hectisch; levendig; luid; luidkeels; ongedurig; onrustig; roerig; turbulent; uit volle borst; veelbewogen; verhit; woelig
avec précipitation gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig inderhaast
hâtif gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig gauw; haastig; ijlings; in allerijl; inderhaast
hâtivement gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig gauw; haastig; ijlings; in allerijl; inderhaast
nerveusement gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig schichtig; schrikachtig; vreesachtig
nerveux gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig nerveus; ongedurig; onrustig; roerig; schichtig; schrikachtig; vreesachtig; woelig; zenuwachtig
pressé gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig dringend; gauw; haastend; haastig; ijlings; inderhaast; klemmend; met spoed; spoedeisend; uitgedrukt; uitgeknepen; urgent
précipitamment gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig abrupt; eensklaps; gauw; haastig; halsoverkop; ijlings; inderhaast; ineens; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; overhaast; overijld; plots; plotseling; plotsklaps; rap; snel; vlot; vlug; voorbarig
précipité gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig bespoedigd; inderhaast; onberaden; onbesuisd; onbezonnen; ondoordacht; onnadenkend; overhaast; overijld; versneld; voorbarig
à la hâte gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig haastig; in allerijl; inderhaast; kortstondig; terloops; vliegensvlug; vluchtelings; vluchtig
énervé gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig aangebrand; geprikkeld; gespannen; gestressd; geërgerd; geïrriteerd; opgefokt; opgehitst; opgejaagd; pissig; prikkelbaar

Verwante woorden van "gejaagd":


Wiktionary: gejaagd

gejaagd
adjective
  1. Qui est dans quelques troubles, dans quelques agitations d’esprit, soit par craintes, soit par irrésolutions et incertitudes.

jagen:

jagen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. jagen (jacht)
    la chasse; la partie de chasse

jagen werkwoord (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)

  1. jagen (zich haasten; opschieten; snellen; )
  2. jagen (zich spoeden; haasten; aanpoten; )
    se dépêcher; presser; se presser; se précipiter; traquer; hâter; se hâter
    • se dépêcher werkwoord
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • se presser werkwoord
    • se précipiter werkwoord
    • traquer werkwoord (traque, traques, traquons, traquez, )
    • hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, )
    • se hâter werkwoord

Conjugations for jagen:

o.t.t.
  1. jaag
  2. jaagt
  3. jaagt
  4. jagen
  5. jagen
  6. jagen
o.v.t.
  1. jaagde
  2. jaagde
  3. jaagde
  4. jaagden
  5. jaagden
  6. jaagden
v.t.t.
  1. heb gejaagd
  2. hebt gejaagd
  3. heeft gejaagd
  4. hebben gejaagd
  5. hebben gejaagd
  6. hebben gejaagd
v.v.t.
  1. had gejaagd
  2. had gejaagd
  3. had gejaagd
  4. hadden gejaagd
  5. hadden gejaagd
  6. hadden gejaagd
o.t.t.t.
  1. zal jagen
  2. zult jagen
  3. zal jagen
  4. zullen jagen
  5. zullen jagen
  6. zullen jagen
o.v.t.t.
  1. zou jagen
  2. zou jagen
  3. zou jagen
  4. zouden jagen
  5. zouden jagen
  6. zouden jagen
en verder
  1. ben gejaagd
  2. bent gejaagd
  3. is gejaagd
  4. zijn gejaagd
  5. zijn gejaagd
  6. zijn gejaagd
diversen
  1. jaag!
  2. jaagt!
  3. gejaagd
  4. jagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chasse jacht; jagen achtervolging; drijven; jaagpartij; jaagtijd; jacht; jachtexpeditie; jachtpartij; jachtrit; jachtseizoen; jachttijd; schieten; vuren; wildjacht
partie de chasse jacht; jagen jaagpartij; jacht; jachtexpeditie; jachtpartij; jachtrit; wildjacht
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hâter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden accelereren; bespoedigen; haasten; jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen; tot spoed aanzetten; verhaasten; versnellen
presser aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haasten; inpersen; jachten; jakkeren; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; oppersen; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen
s'empresser ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aansporen; aanzetten; jachten; jakkeren; reppen; spoeden
se dépêcher aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aantreden; jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen; tempo maken; toetreden
se hâter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen
se presser aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen; tempo maken; zich verdringen
se précipiter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; binnenstormen; binnenvliegen; hardlopen; opjagen; overvallen; rennen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; zich storten
traquer aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden achternagaan; achternalopen; nalopen; volgen

Verwante definities voor "jagen":

  1. dieren achternazitten om ze te vangen of te doden1
    • ze joegen op wilde eenden1
  2. snel gaan, snel bewegen1
    • de wolken joegen voorbij1
  3. ze dwingen een bepaalde kant op de gaan1
    • de boer joeg de koeien de schuur in1

Wiktionary: jagen

jagen
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
jagen chasser hunt — to chase down prey