Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opleggen (Nederlands) in het Frans
opleggen:
-
opleggen
Conjugations for opleggen:
o.t.t.
- leg op
- legt op
- legt op
- leggen op
- leggen op
- leggen op
o.v.t.
- legde op
- legde op
- legde op
- legden op
- legden op
- legden op
v.t.t.
- heb opgelegd
- hebt opgelegd
- heeft opgelegd
- hebben opgelegd
- hebben opgelegd
- hebben opgelegd
v.v.t.
- had opgelegd
- had opgelegd
- had opgelegd
- hadden opgelegd
- hadden opgelegd
- hadden opgelegd
o.t.t.t.
- zal opleggen
- zult opleggen
- zal opleggen
- zullen opleggen
- zullen opleggen
- zullen opleggen
o.v.t.t.
- zou opleggen
- zou opleggen
- zou opleggen
- zouden opleggen
- zouden opleggen
- zouden opleggen
en verder
- ben opgelegd
- bent opgelegd
- is opgelegd
- zijn opgelegd
- zijn opgelegd
- zijn opgelegd
diversen
- leg op!
- legt op!
- opgelegd
- opleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opleggen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
imposer | forceren; opdringen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
imposer | opleggen | aandringen; aanhouden; aanvallen; attaqueren; bestormen; doordrijven; dwingen; forceren; op iets aandringen; opzadelen; overvallen |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
imposer | imponeren |
Synoniemen voor "opleggen":
Verwante definities voor "opleggen":
Wiktionary: opleggen
opleggen
Cross Translation:
verb
-
mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
-
Traductions à trier suivant le sens
-
placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
-
pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opleggen | → imposer | ↔ impose — to establish or apply by authority |