Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. asfalteren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor asfalteren (Nederlands) in het Frans

asfalteren:

asfalteren werkwoord (asfalteer, asfalteert, asfalteerde, asfalteerden, geasfalteerd)

  1. asfalteren
    asphalter; bitumer
    • asphalter werkwoord (asphalte, asphaltes, asphaltons, asphaltez, )
    • bitumer werkwoord (bitume, bitumes, bitumons, bitumez, )

Conjugations for asfalteren:

o.t.t.
  1. asfalteer
  2. asfalteert
  3. asfalteert
  4. asfalteren
  5. asfalteren
  6. asfalteren
o.v.t.
  1. asfalteerde
  2. asfalteerde
  3. asfalteerde
  4. asfalteerden
  5. asfalteerden
  6. asfalteerden
v.t.t.
  1. heb geasfalteerd
  2. hebt geasfalteerd
  3. heeft geasfalteerd
  4. hebben geasfalteerd
  5. hebben geasfalteerd
  6. hebben geasfalteerd
v.v.t.
  1. had geasfalteerd
  2. had geasfalteerd
  3. had geasfalteerd
  4. hadden geasfalteerd
  5. hadden geasfalteerd
  6. hadden geasfalteerd
o.t.t.t.
  1. zal asfalteren
  2. zult asfalteren
  3. zal asfalteren
  4. zullen asfalteren
  5. zullen asfalteren
  6. zullen asfalteren
o.v.t.t.
  1. zou asfalteren
  2. zou asfalteren
  3. zou asfalteren
  4. zouden asfalteren
  5. zouden asfalteren
  6. zouden asfalteren
diversen
  1. asfalteer!
  2. asfalteert!
  3. geasfalteerd
  4. asfalterende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor asfalteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asphalter asfalteren
bitumer asfalteren

Wiktionary: asfalteren

asfalteren
verb
  1. bedekken met asfalt