Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. consument:
  2. Wiktionary:
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. consumer:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor consument (Nederlands) in het Frans

consument:

consument [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de consument (gebruiker; verbruiker)
    le consommateur
  2. de consument

Vertaal Matrix voor consument:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
consommateur consument; gebruiker; verbruiker afnemer; cafébezoeker; caféganger; cliënt; klant; koper
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
contrôle serveur consommateur consument

Verwante woorden van "consument":

  • consumenten

Wiktionary: consument

consument
noun
  1. algemene term voor personen, huishoudens die goederen en diensten verbruiken die worden geproduceerd in de economie
consument
noun
  1. (term, Économie politique) usager, utilisateur, celui qui acheter des produits pour son usage, et non pour les revendre, par opposition à marchand.

Cross Translation:
FromToVia
consument consommateur consumer — person purchasing goods

Verwante vertalingen van consument



Frans

Uitgebreide vertaling voor consument (Frans) in het Nederlands

consumer:

consumer werkwoord (consume, consumes, consumons, consumez, )

  1. consumer (utiliser; user)
    consumeren; verbruiken; gebruiken
    • consumeren werkwoord (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)
    • verbruiken werkwoord (verbruik, verbruikt, verbruikte, verbruikten, verbruikt)
    • gebruiken werkwoord (gebruik, gebruikt, gebruikte, gebruikten, gebruikt)
  2. consumer (consumer de drogue)
    gebruiken; drugs consumeren
  3. consumer (consommer; utiliser; digérer; )
    verbruiken; opmaken; doorjagen
    • verbruiken werkwoord (verbruik, verbruikt, verbruikte, verbruikten, verbruikt)
    • opmaken werkwoord (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • doorjagen werkwoord
  4. consumer (finir; épuiser; user; )
    opmaken; opkrijgen; opgebruiken
    • opmaken werkwoord (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • opkrijgen werkwoord (krijg op, krijgt op, kreeg op, kregen op, opgekregen)
    • opgebruiken werkwoord (gebruik op, gebruikt op, gebruikte op, gebruikten op, opgebruikt)

Conjugations for consumer:

Présent
  1. consume
  2. consumes
  3. consume
  4. consumons
  5. consumez
  6. consument
imparfait
  1. consumais
  2. consumais
  3. consumait
  4. consumions
  5. consumiez
  6. consumaient
passé simple
  1. consumai
  2. consumas
  3. consuma
  4. consumâmes
  5. consumâtes
  6. consumèrent
futur simple
  1. consumerai
  2. consumeras
  3. consumera
  4. consumerons
  5. consumerez
  6. consumeront
subjonctif présent
  1. que je consume
  2. que tu consumes
  3. qu'il consume
  4. que nous consumions
  5. que vous consumiez
  6. qu'ils consument
conditionnel présent
  1. consumerais
  2. consumerais
  3. consumerait
  4. consumerions
  5. consumeriez
  6. consumeraient
passé composé
  1. ai consumé
  2. as consumé
  3. a consumé
  4. avons consumé
  5. avez consumé
  6. ont consumé
divers
  1. consume!
  2. consumez!
  3. consumons!
  4. consumé
  5. consumant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor consumer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gebruiken coutumes; habitudes; moeurs
opmaken edition; mise en page; rédaction
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
consumeren consumer; user; utiliser bouffer; bâfrer; casser la croûte; consommer; croquer; déglutir; déguster; déjeuner; dévorer; dîner; engloutir; goûter; manger; manger goulûment; savourer; souper
doorjagen consommer; consumer; digérer; dépenser; se consumer; se corroder; user; utiliser
drugs consumeren consumer; consumer de drogue
gebruiken consumer; consumer de drogue; user; utiliser appliquer; bouffer; casser la croûte; consacrer; consommer; croquer; déguster; déjeuner; déployer; dîner; employer; engager; faire usage de; manger; prendre; prendre en service; se droguer; se servir de; souper; user; user de; utiliser
opgebruiken brûler; consumer; finir; flamber; manger; user; vider; épuiser
opkrijgen brûler; consumer; finir; flamber; manger; user; vider; épuiser
opmaken brûler; consommer; consumer; digérer; dépenser; finir; flamber; manger; se consumer; se corroder; user; utiliser; vider; épuiser claquer son argent; décorer; dépenser follement; embellir; farder; garnir; garnir des plats; gaspiller; maquiller; mettre en page; orner; parer; s'apprêter pour; se maquiller; se préparer
verbruiken consommer; consumer; digérer; dépenser; se consumer; se corroder; user; utiliser
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbruiken consommer

Synoniemen voor "consumer":


Wiktionary: consumer

consumer
verb
  1. user, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire.

Cross Translation:
FromToVia
consumer verteren; consumeren consume — to destroy completely
consumer verbruik; consumptie consumption — the act of consuming something