Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. schutten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schut (Nederlands) in het Frans

schut vorm van schutten:

schutten werkwoord (schut, schutte, schutten, geschut)

  1. schutten
    écluser
    • écluser werkwoord (écluse, écluses, éclusons, éclusez, )

Conjugations for schutten:

o.t.t.
  1. schut
  2. schut
  3. schut
  4. schutten
  5. schutten
  6. schutten
o.v.t.
  1. schutte
  2. schutte
  3. schutte
  4. schutten
  5. schutten
  6. schutten
v.t.t.
  1. heb geschut
  2. hebt geschut
  3. heeft geschut
  4. hebben geschut
  5. hebben geschut
  6. hebben geschut
v.v.t.
  1. had geschut
  2. had geschut
  3. had geschut
  4. hadden geschut
  5. hadden geschut
  6. hadden geschut
o.t.t.t.
  1. zal schutten
  2. zult schutten
  3. zal schutten
  4. zullen schutten
  5. zullen schutten
  6. zullen schutten
o.v.t.t.
  1. zou schutten
  2. zou schutten
  3. zou schutten
  4. zouden schutten
  5. zouden schutten
  6. zouden schutten
en verder
  1. ben geschut
  2. bent geschut
  3. is geschut
  4. zijn geschut
  5. zijn geschut
  6. zijn geschut
diversen
  1. schut!
  2. schut!
  3. geschut
  4. schuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schutten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
écluser schutten


Wiktionary: schut

schut
noun
  1. Petit mur peu épais (1)
  2. maçonnerie|fr cloison de maçonnerie qui séparer une chambre ou quelque autre pièce d’un appartement d’avec une autre.