Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fietst (Nederlands) in het Frans

fietsen:

fietsen werkwoord (fiets, fietst, fietste, fietsten, gefietst)

  1. fietsen

Conjugations for fietsen:

o.t.t.
  1. fiets
  2. fietst
  3. fietst
  4. fietsen
  5. fietsen
  6. fietsen
o.v.t.
  1. fietste
  2. fietste
  3. fietste
  4. fietsten
  5. fietsten
  6. fietsten
v.t.t.
  1. heb gefietst
  2. hebt gefietst
  3. heeft gefietst
  4. hebben gefietst
  5. hebben gefietst
  6. hebben gefietst
v.v.t.
  1. had gefietst
  2. had gefietst
  3. had gefietst
  4. hadden gefietst
  5. hadden gefietst
  6. hadden gefietst
o.t.t.t.
  1. zal fietsen
  2. zult fietsen
  3. zal fietsen
  4. zullen fietsen
  5. zullen fietsen
  6. zullen fietsen
o.v.t.t.
  1. zou fietsen
  2. zou fietsen
  3. zou fietsen
  4. zouden fietsen
  5. zouden fietsen
  6. zouden fietsen
en verder
  1. ben gefietst
  2. bent gefietst
  3. is gefietst
  4. zijn gefietst
  5. zijn gefietst
  6. zijn gefietst
diversen
  1. fiets!
  2. fietst!
  3. gefietst
  4. fietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor fietsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire de la bicyclette fietsen
faire du vélo fietsen

Verwante woorden van "fietsen":


Wiktionary: fietsen

fietsen
verb
  1. op een fiets rijden

Cross Translation:
FromToVia
fietsen rouler à vélo; faire de la bicyclette; faire du vélo bicycle — to bicycle
fietsen faire du vélo cycle — to ride a cycle
fietsen faire du vélo; aller à bicyclette; aller à vélo Rad fahren — (intransitiv) mit einem Fahrrad fahren