Nederlands

Uitgebreide vertaling voor merkend (Nederlands) in het Frans

merken:

merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)

  1. merken (aankruisen)
    cocher; pointer; marquer d'une croix
    • cocher werkwoord (coche, coches, cochons, cochez, )
    • pointer werkwoord (pointe, pointes, pointons, pointez, )
  2. merken (aankruisen)
    marquer; marquer d'une croix
    • marquer werkwoord (marque, marques, marquons, marquez, )
  3. merken (bekrachtigen; certificeren; waarmerken; bestempelen)
    authentifier; confirmer; valider; entériner; authentiquer; ratifier
    • authentifier werkwoord (authentifie, authentifies, authentifions, authentifiez, )
    • confirmer werkwoord (confirme, confirmes, confirmons, confirmez, )
    • valider werkwoord (valide, valides, validons, validez, )
    • entériner werkwoord (entérine, entérines, entérinons, entérinez, )
    • authentiquer werkwoord
    • ratifier werkwoord (ratifie, ratifies, ratifions, ratifiez, )
  4. merken (bespeuren; zien; voelen; )
    voir; apercevoir; percevoir; se rendre compte de; remarquer; observer; constater; distinguer; s'apercevoir de; s'aviser de
    • voir werkwoord (vois, voit, voyons, voyez, )
    • apercevoir werkwoord (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • percevoir werkwoord (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • remarquer werkwoord (remarque, remarques, remarquons, remarquez, )
    • observer werkwoord (observe, observes, observons, observez, )
    • constater werkwoord (constate, constates, constatons, constatez, )
    • distinguer werkwoord (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • s'apercevoir de werkwoord
    • s'aviser de werkwoord
  5. merken (waarnemen; zien; observeren; )
    voir; se rendre compte de; apercevoir; remarquer; percevoir; distinguer; observer
    • voir werkwoord (vois, voit, voyons, voyez, )
    • apercevoir werkwoord (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • remarquer werkwoord (remarque, remarques, remarquons, remarquez, )
    • percevoir werkwoord (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • distinguer werkwoord (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • observer werkwoord (observe, observes, observons, observez, )
  6. merken (bemerken; opmerken; waarnemen; signaleren; gewaarworden)
    apercevoir; remarquer; constater; signaler; se rendre compte de
    • apercevoir werkwoord (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • remarquer werkwoord (remarque, remarques, remarquons, remarquez, )
    • constater werkwoord (constate, constates, constatons, constatez, )
    • signaler werkwoord (signale, signales, signalons, signalez, )

Conjugations for merken:

o.t.t.
  1. merk
  2. merkt
  3. merkt
  4. merken
  5. merken
  6. merken
o.v.t.
  1. merkte
  2. merkte
  3. merkte
  4. merkten
  5. merkten
  6. merkten
v.t.t.
  1. heb gemerkt
  2. hebt gemerkt
  3. heeft gemerkt
  4. hebben gemerkt
  5. hebben gemerkt
  6. hebben gemerkt
v.v.t.
  1. had gemerkt
  2. had gemerkt
  3. had gemerkt
  4. hadden gemerkt
  5. hadden gemerkt
  6. hadden gemerkt
o.t.t.t.
  1. zal merken
  2. zult merken
  3. zal merken
  4. zullen merken
  5. zullen merken
  6. zullen merken
o.v.t.t.
  1. zou merken
  2. zou merken
  3. zou merken
  4. zouden merken
  5. zouden merken
  6. zouden merken
en verder
  1. ben gemerkt
  2. bent gemerkt
  3. is gemerkt
  4. zijn gemerkt
  5. zijn gemerkt
  6. zijn gemerkt
diversen
  1. merk!
  2. merkt!
  3. gemerkt
  4. merkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor merken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marquer aanstrepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apercevoir bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; aanvoelen; bekijken; bemerken; gewaarworden; horen; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te horen krijgen; te zien krijgen; turen; vernemen; voorvoelen; zien
authentifier bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken
authentiquer bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken
cocher aankruisen; merken aanstippen; aanstrepen; aantallen afstrepen; aantippen; afvinken; tippen; turven; vinken
confirmer bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aantonen; als gangbaar erkennen; beamen; bekrachtigen; bevestigen; bewijzen; bezegelen; goedkeuren; homologeren; onderschrijven; staven; waarmerken
constater bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bemerken; bepalen; constateren; determineren; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; vaststellen; zien
distinguer bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien
entériner bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren
marquer aankruisen; merken aanstippen; aanstrepen; aantippen; afbakenen; afpalen; aftekenen; afvinken; afzetten; begrenzen; bevestigen; branden; brandmerken; contrasteren; ergens aan bevestigen; inbranden; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; keurmerken; markeren; omlijnen; stempel drukken op; taggen; tippen; typeren; van stigma's voorzien; vastmaken; vastzetten; vinken
marquer d'une croix aankruisen; merken
observer bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; aanschouwen; achten; bekijken; bewaken; bezichtigen; blikken; blikken werpen; eerbiedigen; gadeslaan; gewaarworden; hoogachten; hoogschatten; in de gaten houden; in het oog houden; inspecteren; kijken; nakomen; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; patrouilleren; respecteren; staren; surveilleren; te zien krijgen; toekijken; toeschouwen; toezicht houden; toezien; turen; waarnemen; zien
percevoir bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; beseffen; doorzien; eisen; geld in ontvangst nemen; gewaarworden; iets voelen; incasseren; inmanen; innen; invorderen; inzien; kijken; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; staren; te zien krijgen; turen; verkrijgen; verwerven; voelen; vorderen; zien
pointer aankruisen; merken aanwijzen; inklokken; spitsen; stempel zetten; stempelen; tuiten; uitklokken
ratifier bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken autoriseren; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; billijken; fiatteren; garanderen; goedkeuren; goedvinden; homologeren; instaan voor; permitteren; ratificeren; toestaan; toestemmen in; vast beloven; verzekeren; waarborgen
remarquer bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; beleven; bemerken; ervaren; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; voelen; zien
s'apercevoir de bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien beleven; bemerken; ervaren; gewaarworden; ondervinden; opmerken; voelen
s'aviser de bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien bemerken; opmerken
se rendre compte de bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; bemerken; opmerken; voorvoelen
signaler bemerken; gewaarworden; merken; opmerken; signaleren; waarnemen aanduiden; aangeven; attenderen; bijzetten; iets aankondigen; iets aanwijzen; indiceren; neerzetten; plaatsen; seinen; signalen geven; wijzen; zetten
valider bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren; valideren
voir bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; aanschouwen; begrijpen; bekijken; beseffen; bezichtigen; blikken; blikken werpen; doornemen; doorzien; gadeslaan; gewaarworden; inspecteren; inzien; kijken; met het verstand vatten; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; snappen; staren; te zien krijgen; toeschouwen; turen; zien
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
confirmer bevestigen

Verwante woorden van "merken":


Synoniemen voor "merken":


Verwante definities voor "merken":

  1. er een teken op zetten1
    • de bomen die weg moeten, zijn gemerkt1
  2. het in de gaten krijgen1
    • ik heb niet gemerkt dat je binnenkwam1

Wiktionary: merken

merken
verb
  1. Remarquer une chose qui avait échappé d’abord.
  2. Traduction à trier
  3. Distinguer une chose d’une autre au moyen d’une marque. (Sens général).
  4. Traductions à trier suivant le sens
  5. Discerner, comprendre.

Cross Translation:
FromToVia
merken réaliser merken — sich einer Sache bewusst werden
merken remarquer merken — etwas mit den Sinnen wahrnehmen
merken dessiner; charbonner; crayonner; croquer; ébaucher; esquisser; pocher; gribouiller; griffonner; illustrer; délaver; laver; pointiller; portraiturer; tracer; dresser; lever zeichnen — (transitiv) eine bildliche Darstellung mittels Stift, Kohle, Kreide und Ähnlichem oder mittels stiftbasierter Eingabegeräte (Touchpens), virtuellem Stift beziehungsweise Mausklick vornehmlich in Linien und Strichen von etwas oder jemandem (künstlerisch) anfertigen, welche sich letztlich
merken marquer; labelliser; définir; caractériser; empreindre; former; imprimer zeichnen — (transitiv) etwas mit einem oder mehreren Zeichen versehen