Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor eten in het Nederlands
eten:
-
eten
eten; bikken; naar binnen werken-
naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
eten
consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken-
tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
zitten proppen werkwoord
-
eten
– iets als voedsel tot je nemen 1 -
eten
– iets als voedsel tot je nemen 1consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen-
tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
eten
– iets als voedsel tot je nemen 1
Conjugations for eten:
o.t.t.
- eet
- eet
- eet
- eten
- eten
- eten
o.v.t.
- at
- at
- at
- aten
- aten
- aten
v.t.t.
- heb gegeten
- hebt gegeten
- heeft gegeten
- hebben gegeten
- hebben gegeten
- hebben gegeten
v.v.t.
- had gegeten
- had gegeten
- had gegeten
- hadden gegeten
- hadden gegeten
- hadden gegeten
o.t.t.t.
- zal eten
- zult eten
- zal eten
- zullen eten
- zullen eten
- zullen eten
o.v.t.t.
- zou eten
- zou eten
- zou eten
- zouden eten
- zouden eten
- zouden eten
en verder
- is gegeten
- zijn gegeten
diversen
- eet!
- eet!
- gegeten
- etend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het eten
– wat je bij de maaltijd tot je neemt 1 -
het eten
– wat je bij de maaltijd tot je neemt 1 -
het eten
– wat je bij de maaltijd tot je neemt 1 -
het eten
– wat je bij de maaltijd tot je neemt 1