Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voortdrijven (Nederlands) in het Zweeds
voortdrijven:
-
voortdrijven (wegjagen; voortjagen; aanzwiepen; opdrijven)
Conjugations for voortdrijven:
o.t.t.
- drijf voort
- drijft voort
- drijft voort
- drijven voort
- drijven voort
- drijven voort
o.v.t.
- dreef voort
- dreef voort
- dreef voort
- dreven voort
- dreven voort
- dreven voort
v.t.t.
- heb voortgedreven
- hebt voortgedreven
- heeft voortgedreven
- hebben voortgedreven
- hebben voortgedreven
- hebben voortgedreven
v.v.t.
- had voortgedreven
- had voortgedreven
- had voortgedreven
- hadden voortgedreven
- hadden voortgedreven
- hadden voortgedreven
o.t.t.t.
- zal voortdrijven
- zult voortdrijven
- zal voortdrijven
- zullen voortdrijven
- zullen voortdrijven
- zullen voortdrijven
o.v.t.t.
- zou voortdrijven
- zou voortdrijven
- zou voortdrijven
- zouden voortdrijven
- zouden voortdrijven
- zouden voortdrijven
diversen
- drijf voort!
- drijft voort!
- voortgedreven
- voortdrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor voortdrijven:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fortsätta | aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen | aanhouden; avanceren; continueren; doorgaan; doorlopen; doorwerken; duur verlengen; een stapje verder gaan; handelen; leven; manipuleren; op hol slaan; opereren; optreden; procederen; prolongeren; reactiveren; te werk gaan; uit wachtstand halen; verder lopen; verdergaan; verlengen; vervolgen; voortgaan; voortzetten; werken |
gå vidare | aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen | avanceren; doorlopen; verder lopen; verdergaan; voortgaan |
köra vidare | aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen | vooroprijden; vooruitrijden |
tränga på | aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen | doorduwen |
Wiktionary: voortdrijven
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voortdrijven | → driva på | ↔ drive — cause animals to flee out of |
• voortdrijven | → driva; fösa | ↔ pourchasser — poursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur. |
• voortdrijven | → puffa; stöta; driva; fösa | ↔ pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place. |