Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gesp:
  2. gespen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gesp (Nederlands) in het Zweeds

gesp:

gesp [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de gesp
    spänne; knäppe

Vertaal Matrix voor gesp:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knäppe gesp knipbeugel
spänne gesp knipbeugel

Verwante woorden van "gesp":


Wiktionary: gesp


Cross Translation:
FromToVia
gesp spänne buckle — belt clasp

gesp vorm van gespen:

gespen werkwoord (gesp, gespt, gespte, gespten, gegespt)

  1. gespen
    spänna; knäppa; fästa med spänne
    • spänna werkwoord (spänner, spände, spänt)
    • knäppa werkwoord (knäpper, knäppte, knäppt)
    • fästa med spänne werkwoord (fästar med spänne, fästade med spänne, fästat med spänne)

Conjugations for gespen:

o.t.t.
  1. gesp
  2. gespt
  3. gespt
  4. gespen
  5. gespen
  6. gespen
o.v.t.
  1. gespte
  2. gespte
  3. gespte
  4. gespten
  5. gespten
  6. gespten
v.t.t.
  1. heb gegespt
  2. hebt gegespt
  3. heeft gegespt
  4. hebben gegespt
  5. hebben gegespt
  6. hebben gegespt
v.v.t.
  1. had gegespt
  2. had gegespt
  3. had gegespt
  4. hadden gegespt
  5. hadden gegespt
  6. hadden gegespt
o.t.t.t.
  1. zal gespen
  2. zult gespen
  3. zal gespen
  4. zullen gespen
  5. zullen gespen
  6. zullen gespen
o.v.t.t.
  1. zou gespen
  2. zou gespen
  3. zou gespen
  4. zouden gespen
  5. zouden gespen
  6. zouden gespen
en verder
  1. is gegespt
  2. zijn gegespt
diversen
  1. gesp!
  2. gespt!
  3. gegespt
  4. gespend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gespen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fästa med spänne gespen
knäppa gespen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
spänna gespen aangespen; dichtgespen; dichtsnoeren; opspannen; samenballen; schroeven; spannen; toegespen; vastgespen

Verwante woorden van "gespen":