Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- etiketteren:
-
Wiktionary:
- etiketteren → märka, etikettera
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor etiketteren (Nederlands) in het Zweeds
etiketteren:
-
etiketteren (van etiket voorzien)
-
etiketteren
-
etiketteren
Conjugations for etiketteren:
o.t.t.
- etiketteer
- etiketteert
- etiketteert
- etiketteren
- etiketteren
- etiketteren
o.v.t.
- etiketteerde
- etiketteerde
- etiketteerde
- etiketteerden
- etiketteerden
- etiketteerden
v.t.t.
- heb geëtiketteerd
- hebt geëtiketteerd
- heeft geëtiketteerd
- hebben geëtiketteerd
- hebben geëtiketteerd
- hebben geëtiketteerd
v.v.t.
- had geëtiketteerd
- had geëtiketteerd
- had geëtiketteerd
- hadden geëtiketteerd
- hadden geëtiketteerd
- hadden geëtiketteerd
o.t.t.t.
- zal etiketteren
- zult etiketteren
- zal etiketteren
- zullen etiketteren
- zullen etiketteren
- zullen etiketteren
o.v.t.t.
- zou etiketteren
- zou etiketteren
- zou etiketteren
- zouden etiketteren
- zouden etiketteren
- zouden etiketteren
en verder
- is geëtiketteerd
- zijn geëtiketteerd
diversen
- etiketteer!
- etiketteert!
- geëtiketteerd
- etiketterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor etiketteren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
märka | aanstrepen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
etikettera | etiketteren; van etiket voorzien | |
märka | etiketteren | bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
etikettering | etiketteren |
Wiktionary: etiketteren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• etiketteren | → märka; etikettera | ↔ label — put a ticket or sign on |