Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zet (Nederlands) in het Zweeds

zet:

zet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de zet (duwtje; stoot; por; duw; stootje)
    slag; stöt; dunk; bump; lätt knuff
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • stöt [-en] zelfstandig naamwoord
    • dunk [-en] zelfstandig naamwoord
    • bump zelfstandig naamwoord
    • lätt knuff zelfstandig naamwoord
  2. de zet (schaakzet)
    schackdrag
  3. de zet (schaakstukverplaatsing)
    drag; speldrag
    • drag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • speldrag zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor zet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bump duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
drag schaakstukverplaatsing; zet aantrekken; gelaatstrek; haal; haaltje; ruk; straktrekken; teugen; tochtwinden; trek; trekje; trekje aan een sigaret
dunk duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet bons; pof
lätt knuff duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
schackdrag schaakzet; zet
slag duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet aard; dreun; drevels; geklots; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; opdoffers; opdonder; opdonders; opduvel; opduvels; oplawaai; oplawaaien; pets; peut; pol; revers; shocks; slag; soort; stempels; stoot; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag
speldrag schaakstukverplaatsing; zet
stöt duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet bons; geschok; geschud; hengst; hobbeling; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pof; stoot; stuwdruk
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
stöt botsing

Verwante woorden van "zet":


Wiktionary: zet


Cross Translation:
FromToVia
zet drag move — the act of moving a token on a gameboard
zet zäta zee — name of the letter Z, z
zet livlighet; åtbörd; strid; aktion; rättegång action — À trier
zet rörelse; fart; gång mouvement — Transport

zetten:

zetten werkwoord (zet, zette, zetten, gezet)

  1. zetten (deponeren; leggen; plaatsen; )
    lägga ner; sätta ner
    • lägga ner werkwoord (lägger ner, lade ner, lagt ner)
    • sätta ner werkwoord (sätter ner, satte ner, sätt ner)
  2. zetten (leggen; plaatsen)
    lägga; sätta; placera
    • lägga werkwoord (lägger, lade, lagt)
    • sätta werkwoord (sätter, satte, satt)
    • placera werkwoord (placerar, placerade, placerat)
  3. zetten (plaatsen)
    placera; lägga bort
    • placera werkwoord (placerar, placerade, placerat)
    • lägga bort werkwoord (lägger bort, lade bort, legat bort)
  4. zetten (neerzetten; plaatsen; bijzetten)
    ställa; sätta; placera; lägga; sätta ner
    • ställa werkwoord (ställer, ställde, ställt)
    • sätta werkwoord (sätter, satte, satt)
    • placera werkwoord (placerar, placerade, placerat)
    • lägga werkwoord (lägger, lade, lagt)
    • sätta ner werkwoord (sätter ner, satte ner, sätt ner)

Conjugations for zetten:

o.t.t.
  1. zet
  2. zet
  3. zet
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
o.v.t.
  1. zette
  2. zette
  3. zette
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
v.t.t.
  1. heb gezet
  2. hebt gezet
  3. heeft gezet
  4. hebben gezet
  5. hebben gezet
  6. hebben gezet
v.v.t.
  1. had gezet
  2. had gezet
  3. had gezet
  4. hadden gezet
  5. hadden gezet
  6. hadden gezet
o.t.t.t.
  1. zal zetten
  2. zult zetten
  3. zal zetten
  4. zullen zetten
  5. zullen zetten
  6. zullen zetten
o.v.t.t.
  1. zou zetten
  2. zou zetten
  3. zou zetten
  4. zouden zetten
  5. zouden zetten
  6. zouden zetten
diversen
  1. zet!
  2. zet!
  3. gezet
  4. zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zetten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het zetten (zetwerk; zetsels)
    sättnings arbete

Vertaal Matrix voor zetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sätta ner neerzetten
sättnings arbete zetsels; zetten; zetwerk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten deponeren; inklinken; leggen; plaatsen; situeren; zich afspelen
lägga bort plaatsen; zetten afdanken; ecarteren
lägga ner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten deponeren; leggen; neerleggen; neervlijen; plaatsen; vlijen; wegleggen
placera bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten deponeren; inklinken; koloniseren; leggen; neerleggen; plaatsen; settelen; situeren; vestigen; wegleggen; zich afspelen
ställa bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten deponeren; inklinken; leggen; op stal zetten; plaatsen; situeren; zich afspelen
sätta bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten inklinken; plaatsen; situeren; zich afspelen
sätta ner bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
- plaatsen

Verwante woorden van "zetten":


Synoniemen voor "zetten":


Verwante definities voor "zetten":

  1. het een plek geven1
    • ik zet deze klok op de kast1
  2. het maken1
    • heb je al koffie gezet?1
  3. maken dat hij het gaat doen1
    • Ik zet hem aan het werk1

Wiktionary: zetten


Cross Translation:
FromToVia
zetten hoppa över; hoppa jump — employ a move in certain board games in which one piece moves over another
zetten flytta move — to change the place of a piece
zetten sätta i parentes parenthesize — place in parentheses
zetten sätta; ställa; lägga; he; placera put — to place something somewhere
zetten sätta; ställa; placera; lägga set — to put something down
zetten sätta set — to arrange type
zetten sätta setzen — jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen
zetten satsa setzen — in einem Spiel oder bei einer Wette seinen Einsatz machen
zetten förnedra; förödmjuka abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
zetten använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
zetten komponera composerformer un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
zetten lägga; ställa; sätta mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
zetten montera monter — Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper.
zetten lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra poserplacer, mettre sur quelque chose.
zetten beskriva; leka; spela; uttrycka représenterprésenter de nouveau.
zetten reducera; minska; förminska; inskränka; tvinga; återföra; bringa; förvandla till; koka ihop réduirerestreindre, diminuer, ou faire diminuer.

Verwante vertalingen van zet