Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. nuk:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor nuk (Nederlands) in het Zweeds

nuk:

nuk [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de nuk (luim; kuur; gril; bui)
    infall; nyck
    • infall [-ett] zelfstandig naamwoord
    • nyck [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor nuk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
infall bui; gril; kuur; luim; nuk aanval; bevlieging; impuls; luim; opwelling; prikkel; vlaag
nyck bui; gril; kuur; luim; nuk impuls; luim; opwelling; prikkel

Verwante woorden van "nuk":

  • nukken

Wiktionary: nuk


Cross Translation:
FromToVia
nuk egendomlighet; besynnerlighet; underlighet; egenhet quirk — idiosyncrasy